Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : 20 september 1640 – Geboorte van Catharina
Vandaag is onze dochter geboren. In alle eenvoud van deze woorden ligt een wereld van dankbaarheid, vreugde en verwondering. De vroege zon had zich nog maar net boven de daken van het Rosentorviertel geheven, toen het eerste gehuil van het kind onze kamer vulde en ons hart beroerde. Haar naam is Catharina, genoemd naar mijn grootmoeder, de vrouw die onze familie in deze stad tot stand hielp brengen – en naar wie wij met eerbied en liefde nog altijd verwijzen.
De
zwangerschap van Anna verliep ditmaal zonder zorgen, en daarvoor prijs ik de
Heer. Wat een verschil met dat andere, donkere jaar. Slechts twee winters
geleden legden wij ons zoontje Hans Christoph in de koude aarde, nog maar pasgeboren,
nog maar nauwelijks met adem gevuld. De schaduw van dat verlies heeft lang op
Anna gerust, en ook op mij. En toch, telkens opnieuw legden wij onze hoop in
Gods handen. Vandaag zijn onze gebeden verhoord.
Anna
was kalm deze morgen, sterker dan ik haar ooit heb gezien. Ze hield mijn hand
vast, kneep erin telkens een wee door haar heen trok, maar klaagde niet. Onze
buurvrouw Trine was erbij, evenals de vroedvrouw die ons al driemaal geholpen
heeft. De kamer was donker gehouden, met natte doeken tegen het licht, en ik
hoorde enkel het zachte gebed van Trine en het kalme bevelen van de vroedvrouw.
En toen, eindelijk, het kind. Een meisje. Roze van huid, met een stevige
longinhoud en grote ogen die alles leken te willen zien. Ik heb haar in mijn
armen mogen nemen, nog voor ze was gewassen. Ze rook naar bloed, melk en
toekomst.
Anna
huilde toen ze haar voor het eerst vasthield. Niet van pijn, maar van vreugde.
“Ze leeft,” fluisterde ze. “Ze is gezond.” Ik kon slechts knikken, niet in
staat woorden te vinden. Mijn hart was vol. God heeft ons gezegend.
In
de namiddag ben ik naar de Sankt Stephanikirche gegaan om een kaars aan te
steken. Het was er stil, slechts een oude vrouw zat in de achterste bank te
bidden. Ik knielde in de zijbeuk, onder het beeld van Maria, en sprak mijn dank
uit. Niet hardop, maar in het diepst van mijn ziel. “Heer, geef dat dit kind
lang mag leven. Geef dat zij zal opgroeien in een huis van vrede. Laat haar
lachen klinken door onze kamers, waar eerder stilte en verdriet heersten.”
Thuis
gekomen vond ik Anna slapend, de kleine Catharina op haar borst. De vroedvrouw
had haar werk gedaan en vertrok met een kruik warm water en wat roggebrood. De
kamer geurde naar lavendel, wijn en bloed. Een heilige geur, haast. Ik zette
mij stil bij de haard en keek naar hen, mijn vrouwen. Want zo voelt het nu: dat
ik niet langer alleen sta tegenover de zwaarte van mijn ambt, maar gedragen wordt.
Anna, die zoveel kracht bezit. En nu Catharina, zo klein en tegelijk zo vol
belofte.
Mijn
oudste zoon Hans Caspar keek vol eerbied naar zijn zusje. “Ze huilt bijna
niet,” zei hij. “Ze is sterk.” Ik legde mijn hand op zijn hoofd en antwoordde:
“Ze is een Kruse. Zoals jij. Zoals ik. En toch ook iets nieuws.”
Morgen
zal ik haar naam in het geboorteregister laten schrijven. En binnenkort zal de
doop volgen, met water uit de zilveren schaal van de kerk en de zegen van de
dominee. Vandaag echter leven wij in het moment. Een meisje is geboren. Haar
naam is Catharina. En wij danken God.

Reacties
Een reactie posten