Posts

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 mei 1641 – Eten als betaling

Afbeelding
  Vanmorgen, vroeg nog, klopte een knecht aan onze deur. Hij heette Friedrich, als ik mij goed herinner, en had een bebloede doek om zijn hand gewikkeld. Hij werkte voor de brouwer aan de Gose, zei hij, en had zich gesneden aan een ijzeren ring in een vatenkar. Zijn ogen stonden bleek, zijn hand trilde onder de lap. Het bloed had zich vermengd met het kaf aan zijn mouw. Er hing een geur van gist rond zijn schouders. Ik keek naar zijn hand, zag dat het vlees gespleten was tot in de handpalm. Geen bot geraakt, maar diep. Hij zou het niet lang droog kunnen houden. Anna bracht water, ik reinigde de wond, zette er honing en smeerwortel op en wikkelde hem in schoon linnen. Hij beet op zijn tanden, zei verder weinig. Toen het gedaan was, keek hij mij schuin aan en vroeg wat ik voor mijn moeite wilde hebben. Ik haalde mijn schouders op. “Niets,” zei ik. “Geen geld vandaag.” Tegen het middaguur stond hij weer voor de deur, met een gevild stuk wild op zijn schouder, nog druipend van he...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

Afbeelding
  Zij keek mij niet aan toen ze eergisteren werd binnengebracht. Bregje Menze, weduwe van een veldwachter, vierenvijftig jaren oud. Klein van gestalte, met grijze vlechten die als touw langs haar rug hingen. Haar gezicht was scherp, als een mes dat te vaak geslepen is. Zij had handen als klauwen — niet van een kat, maar van arbeid. Ze had drie kinderen grootgebracht en twee begraven. De klacht kwam van een buurvrouw: het kind zou ziek zijn geworden na een mislukte boterkarn. Daarna volgden de gebruikelijke verklaringen: dromen van krabben, een kip die weigerde te leggen, een kind dat ineens niet meer sprak. En dus, zoals altijd, kwam het bevel. Ik stelde geen vragen meer over schuld. Dat doen wij niet meer in deze jaren. Wij vragen naar bekentenis . Zij werd vastgebonden op de houten bank, voeten ontbloot. De lucht was kil in de Ulrichskapelle, maar mijn handen waren warm van het werk. Ik koos geen ijzer die dag, maar de oude methode die ik geleerd had van mijn grootvader: zw...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 maart 1641 – Jongen met vuur

Afbeelding
  Hij kwam aan de poort in de vroege ochtend, met een juten zak over zijn schouder en modder tot aan zijn knieën. Zijn naam was Matthes. Nog geen twintig. Zijn stem kraakte van kou en verlegenheid. Zijn ogen daarentegen — die vlamden. Niet van woede of trots, maar van iets anders: een mengsel van drift, trots en angst. Hij zei: “Mijn vader diende bij Marten Voigt, de oude Scharfrichter van Dannenberg.” Ik knikte. Marten is mijn zwager. Matthes had het vak niet geleerd, zei hij, maar wel gekeken. Hij had zijn vader geholpen bij het ruimen van dieren, bij het hakken van bot, bij het dragen van touwen. En nu was zijn vader dood, gevallen van een ladder bij het ophangen van schapenvellen. De Raad had hem geen vergoeding gegeven. En de buren hadden hem gemeden. Ik vroeg hem waarom hij bij míj kwam. Hij keek op en zei: “Omdat het vuur nergens anders nog brandt.” Hij mocht blijven. In de eerste week gaf ik hem een hamer en liet hem gereedschap poetsen. In de tweede week slachtt...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 8 november 1640 – Voor een brandstapel

Afbeelding
  De ochtend had een grijze huid. Mist rees op van de Gose en trok als een schimmige sluier door de Rosenbergstraße, alsof de doden zelf hun adem nog over de stad uitbliezen. Ik was vroeg op; het vuur moest immers staan vóór de middag, zo had de Raad bevolen. De vrouw – Grietke Klenze – zat nog opgesloten in de Ulrichskapelle, geketend aan de ijzeren ring. Ze had sinds gisteren niet meer gesproken, niet meer geschreeuwd ook. Alleen haar ogen nog, die zich bij iedere voetstap op de trap opspanden, als een gespannen touw dat elk moment kon knappen. Ik droeg de opdracht als altijd zwijgend. Voor het volk is het vuur een zuivering, een gerechtigheid. Voor mij is het werk, rekenwerk. De timmerman bracht het hout: droog sparrenhout uit het buurtje bij de Zwinger, samen met een bundel twijgen en een paar blokken beuk. Ik betaalde hem één Taler en sprak geen woorden. Hij keek niet op, en ik ook niet. Het was het werk, niets meer. We wisten beiden dat dit hout niet zou dienen voor warmt...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 8 november 1640 – Vrouwenhuis

Afbeelding
  De ochtendlucht was scherp en metaalachtig. Een bleke zon hing boven de stad als een doffe munt. Ik werd ontboden naar het vrouwenhuis aan de rand van het Spital, waar de nonnen hun zieken en armen huisvestten. Een van de privaattonnen — aan de westmuur, vlak bij de ziekenzaal — stond al weken te hoog. Ze hadden zand over het luik gestrooid, stro eroverheen gegooid, gebeden boven de stank uitgesproken. Maar niets had geholpen. Toen ik aankwam, stonden twee knechten van mij al met haken en stokken bij de ton. De lucht was zo zwaar dat zelfs de vliegen traag bewogen. Een non, met witte sluier tot over haar mond, kwam naar mij toe. Ze heette zuster Maria, als ik het goed herinner. Haar ogen waren waterig, maar scherp. Zij zei: “Meester Kruse, gij zijt toch beul van beroep?” Ik knikte. “En nu komt gij mest ruimen bij vrouwen.” “De Raad verlangt dat ik ook deze taken vervul.” Zij knikte langzaam en hield haar neus dicht met een linnen doek. “En toch... zijt gij niet meer dan...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : 20 september 1640 – Geboorte van Catharina

Afbeelding
  Vandaag is onze dochter geboren. In alle eenvoud van deze woorden ligt een wereld van dankbaarheid, vreugde en verwondering. De vroege zon had zich nog maar net boven de daken van het Rosentorviertel geheven, toen het eerste gehuil van het kind onze kamer vulde en ons hart beroerde. Haar naam is Catharina, genoemd naar mijn grootmoeder, de vrouw die onze familie in deze stad tot stand hielp brengen – en naar wie wij met eerbied en liefde nog altijd verwijzen. De zwangerschap van Anna verliep ditmaal zonder zorgen, en daarvoor prijs ik de Heer. Wat een verschil met dat andere, donkere jaar. Slechts twee winters geleden legden wij ons zoontje Hans Christoph in de koude aarde, nog maar pasgeboren, nog maar nauwelijks met adem gevuld. De schaduw van dat verlies heeft lang op Anna gerust, en ook op mij. En toch, telkens opnieuw legden wij onze hoop in Gods handen. Vandaag zijn onze gebeden verhoord. Anna was kalm deze morgen, sterker dan ik haar ooit heb gezien. Ze hield mijn hand...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 1 mei 1640 – Walpurgisnacht

Afbeelding
  De lucht is vreemd vandaag. De wind is warm, onrustig — alsof hij van binnenuit de aarde komt. Vanuit de Harz klinkt een gerommel dat geen donder is. En boven de top van de Brocken, de hoogste berg in het gebergte, dansen vreemde flitsen. Niet het weer, zegt men. Geen storm, geen bliksem. Vuurlicht van de heksen. De mensen fluisteren. Zelfs wie zichzelf geleerd noemt, kijkt op bij het vallen van de avond. Kinderen slapen slecht, dromen van vrouwen met vurige ogen. Moeders hangen kruisen aan de wieg en bidden luidop. Vaders drinken zich moed in bij het vuur en slaan drie keer op het hout als de wind langs de schoorsteen jankt. Het is Walpurgisnacht. De nacht waarvan men zegt dat de duivel over de bergen trekt, dat de heksen hem tegemoet dansen in een kring, naakt, schreeuwend, met zalven en kruid, bokken en varkens en zielen van verlorenen. Een oude vrouw in de Gosegasse zei vandaag tegen haar buurvrouw dat ze 's nachts haar geiten hoort spreken in mensenstemmen. Een mol...