Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 mei 1641 – Eten als betaling
Vanmorgen, vroeg nog, klopte een knecht aan onze deur. Hij heette Friedrich, als ik mij goed herinner, en had een bebloede doek om zijn hand gewikkeld. Hij werkte voor de brouwer aan de Gose, zei hij, en had zich gesneden aan een ijzeren ring in een vatenkar. Zijn ogen stonden bleek, zijn hand trilde onder de lap. Het bloed had zich vermengd met het kaf aan zijn mouw. Er hing een geur van gist rond zijn schouders. Ik keek naar zijn hand, zag dat het vlees gespleten was tot in de handpalm. Geen bot geraakt, maar diep. Hij zou het niet lang droog kunnen houden. Anna bracht water, ik reinigde de wond, zette er honing en smeerwortel op en wikkelde hem in schoon linnen. Hij beet op zijn tanden, zei verder weinig. Toen het gedaan was, keek hij mij schuin aan en vroeg wat ik voor mijn moeite wilde hebben. Ik haalde mijn schouders op. “Niets,” zei ik. “Geen geld vandaag.” Tegen het middaguur stond hij weer voor de deur, met een gevild stuk wild op zijn schouder, nog druipend van he...