Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 10 augustus 1639 – Jaarmarkt

 De stad zindert van geluid. Over de keien van de Breite Straße rollen karren met vaten wijn en stapels linnen. De geur van gezouten vis vermengt zich met die van vers brood en roet van fakkels. Kinderen rennen tussen de kraampjes, trekken aan mouwen, lachen, schreeuwen. Overal geluid: ratels, hoefgetrappel, het geschreeuw van verkopers, het gezang van een blinde met een draailier.

Ik liep met rustige pas van het Rosentor richting de markt, mijn leren schort schoon, mijn mes opgeborgen, maar zichtbaar aan mijn zijde. Zoals de Raad het verlangt — zichtbaar, maar niet gebruikt. Mijn taak vandaag: toezicht op de orde, de weegschalen, de worsten.

Langs het kraam van de vishandelaar bij de Rammelsberg bleef ik even staan. De haring was vers, de ton zwaar. Ik knikte en liep verder. Bij de kaaskraam van weduwe Hohmann stond een rij. Ik zag hoe ze de messen voorzichtig afveegde en het linnen netjes vouwde. Een vrouw met haar zoontje maakte zich snel uit de voeten toen ik passeerde. Ik hoorde hem fluisteren: “Is hij dat?” De moeder legde haar vinger op haar mond.

Enkele stappen verder klonk het harder.

“Moeder, is dat de zwaardman?”

Het meisje stond voor een kraam met geglazuurde honingpotten, met stro in het haar, ogen als herfstappels. Ze wees naar mij. Haar moeder greep haar hand, fluisterde iets — onhoorbaar voor mij — en trok haar resoluut mee tussen de mensenmassa, alsof ik besmetting was.

Even bleef ik staan. Een oude koopman knikte kort. Een bakker draaide zich om. De ruimte rondom mij groeide — onzichtbaar, maar voelbaar. Alsof de straat breder werd daar waar ik liep.

Ik liep verder, mijn blik gericht op het kraam van de imker uit Immenrode. Honing, donker en stroperig, in aardewerken potten. Ik koos er een met een blauw deksel, betaalde zonder woorden. De man boog kort. Niet uit eerbied — uit beleefdheid, uit gewoonte, uit schrik.

Anna houdt van honing in de thee, vooral op koele avonden als de ramen beslaan. En zij vraagt nooit hoe mijn dag was.

Tegen de middag begon het muziekgilde te spelen. Trommels roffelden, een fluit sloeg een hoge noot. Jonge vrouwen dansten op blote voeten in een kring, hun rokken zwaaiden met de wind mee. Kinderen sprongen tussen de vlagen meelstof en stro. Ik bleef aan de rand staan, de pot honing in mijn hand, als een vreemd ornament in dit feest.

Een man riep: “Alleen God oordeelt!” Het was een predikant, staand op een omgekeerde emmer. Men lachte en liep door. Maar zijn ogen vonden de mijne. En hij zweeg.

Tegen de avond keerden de mensen huiswaarts met bundels op hun rug, kinderen slapend in hun armen, vetvlekken op hun mouwen. Ik volgde de weg naar huis, langs de Zwinger, de wind fris op de helling van de Rosenberg.

Bij thuiskomst opende Anna de deur. Ze glimlachte. Ik gaf haar de honing.

“Voor in de thee,” zei ik.

Zij zei niets, maar kuste mijn hand.

En voor een ogenblik — heel even — voelde ik mij geen beul, geen schaduw, geen zwaard. Alleen een man. Met een pot honing.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer