Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

 Zij keek mij niet aan toen ze eergisteren werd binnengebracht. Bregje Menze, weduwe van een veldwachter, vierenvijftig jaren oud. Klein van gestalte, met grijze vlechten die als touw langs haar rug hingen. Haar gezicht was scherp, als een mes dat te vaak geslepen is. Zij had handen als klauwen — niet van een kat, maar van arbeid. Ze had drie kinderen grootgebracht en twee begraven.

De klacht kwam van een buurvrouw: het kind zou ziek zijn geworden na een mislukte boterkarn. Daarna volgden de gebruikelijke verklaringen: dromen van krabben, een kip die weigerde te leggen, een kind dat ineens niet meer sprak. En dus, zoals altijd, kwam het bevel.

Ik stelde geen vragen meer over schuld. Dat doen wij niet meer in deze jaren. Wij vragen naar bekentenis.

Zij werd vastgebonden op de houten bank, voeten ontbloot. De lucht was kil in de Ulrichskapelle, maar mijn handen waren warm van het werk. Ik koos geen ijzer die dag, maar de oude methode die ik geleerd had van mijn grootvader: zwavel, droge lappen, hete as.

Jörg hield de fakkel onder de lap, tot die rookte. Ik drukte hem tegen haar voetzolen. Zij trok haar hoofd achterover, haar lichaam boog als een boog. Maar zij schreeuwde niet.

Ik verhoogde de hitte. Zij beet op haar tong. Letterlijk. Het bloed stroomde uit haar mondhoeken.

Na een kwartier viel zij ineen.

Ik liet de wondarts halen. Hij bekeek haar mond, trok de tong voorzichtig naar voren met een haakje en sprak:
“Zij kan spreken. Als ze wil.”

Toen begon ze. Zacht. Alsof haar eigen stem haar vreemd was geworden.

“Ik zag een zwarte kat, met mensenogen,” fluisterde ze.
“Hij liep rond mijn bed en sprak.”

Ik schreef mee.

“Toen kwam een bok met een mensengezicht. Zijn stem was als de wind onder de deur. Hij beloofde mij warmte, vlees, melk.”

Ik vroeg haar of zij met hem geslapen had.

Ze antwoordde niet.

Ik vroeg: wie nog meer?

Zij zei: “Er waren anderen. Zij droegen maskers van berkenschors.”

Toen zweeg ze opnieuw.

Ik stopte.

Ik wist niet of het visioen was of herinnering. Maar de Raad, daags daarna, oordeelde: “genoeg om te verbranden.” Er stond niet bij waarom. De woorden ‘kat’, ‘bok’, ‘nacht’ waren voldoende. Ze hadden geen bewijs nodig. Alleen beeldspraak.

Toen het vonnis werd voorgelezen, boog ik het hoofd. Niet uit eerbied. Maar omdat ik haar ogen niet wilde zien.

De lente was pas ontwaakt. Er bloeide nog niets. Alleen het gras rondom het veld was vochtig, stil, zonder vogelzang. De galgen stonden leeg. De brandstapel was gereedgemaakt op de stenen verhoging. Vier karren turf, een mand hars, stro, en drie ketels pek.

Zij werd vandaag gebracht in een houten kar, gekneveld. Haar voeten waren verbonden met linnen. Zij kon nauwelijks nog lopen. Jörg en Bastian tilden haar uit de wagen. Zij had het hoofd gebogen, maar haar rug recht.

De predikant sprak:
“Bregje Menze, gij zijt schuldig bevonden aan omgang met de duivel, het bijwonen van nachtdansen, het veroorzaken van ziekte door magie en zonde. Gij zult door vuur gereinigd worden.”

Zij zweeg.

Ik hielp haar binden. Haar handen werden vastgemaakt aan de paal, haar schouders leunden tegen het hout. Zij keek omhoog, naar de rook die al opsteeg van de fakkel in Hinrich’s hand. Ik stond naast haar. Zij fluisterde iets.

Ik boog mijn hoofd dichterbij.

“Mijn zoon stierf in de winter. Er was niets. Geen brood, geen warm stro. Alleen de droom.”

Ik legde mijn hand op haar schouder.

Toen zette ik de vlam aan het stro.

De vlammen likten langzaam omhoog. Eerst aan haar voeten. Toen aan haar rok. Zij bewoog niet. Zij riep niet. Slechts toen het vuur haar zij bereikte, hoorde ik een zucht. Geen kreet. Geen klacht.

Slechts een zucht.

Thuis – laat in de avond

De lucht rook nog naar brand, zelfs achter de gesloten luiken.

Anna vroeg niet naar het vuur. Ze vroeg enkel:
“Geloof je haar?”

Ik keek haar aan.

“Ik geloofde de rook.”




Reacties

Populaire posts van deze blog

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer