Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 24 december 1639 – Kerstdis
De sneeuw viel licht die avond — niet als een deken, maar als een sluier. De ramen besloegen al vroeg, en in de straat klonk het gestommel van mensen die haastig hun laatste inkopen deden. In huis brandde het vuur hoog, en de geur van kruidnagel, uien en warm bier trok als een wolk door de kamers.
Anna
had de hele dag in de keuken gestaan. Geen klagen, geen zuchten — haar
bewegingen waren vloeiend, als in een ritueel dat ze haar hele leven al kende.
Ze zong zacht terwijl ze de bloedworst sneed, de pap roerde, het vet smolt.
Haar schort zat vol bloem en damp, haar wangen gloeiden van de hitte en de
arbeid.
Op
tafel stonden drie schalen:
Bloedworst met uien — donker en hartig.
Gortpap met spekvet — zout en zwaar.
Appelbollen met kruidnagel — zoet, dampend, kruidig als herinnering.
In
een stenen kan: warm bier met ei. Troebel, dik, maar troostend.
We dronken het langzaam, elk slok een stap verder van de zorgen van het jaar.
De
kinderen kregen honingkoekjes, zelfgebakken, in de vorm van sterren. Anna had
ze uitgestoken met de tinnen vormpjes die ze nog van haar moeder had. Ze deelde
ze uit met een glimlach en een kus op het voorhoofd van elk kind. Hun ogen
glinsterden, en ik dacht: zij kennen nog geen gewicht.
We
zaten samen aan tafel. Geen gasten. Geen woorden over werk of raad of vonnis.
Alleen eten. En het geritsel van papier waarin een klein houten paard zat voor
Christoph.
Ik
proefde vrede.
Voor even.
De
wereld bleef buiten.
De kou bleef aan de deur.
De stemmen van de gestorvenen zwegen voor één avond.
En
ik vroeg God niets.
Ik zei Hem ook niets.
Ik was stil — zoals je stil bent wanneer iets geheiligd wordt.

Reacties
Een reactie posten