Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 augustus 1631 – De eerste foltering
De lucht boven Goslar hangt zwaar van stof en hitte. Zelfs in de schaduw van de Rosenberg voelt de middag als een adem die niet uitblaast. Alles kleeft. De kleren aan mijn rug. De stilte aan mijn oren. Mijn geweten aan mijn handen.
Vandaag
was het zover. Mijn eerste foltering.
Niet de eerste die ik heb gezien — mijn vader liet me vroeger soms toekijken
vanuit de schaduw van de pilaar in de Ulrichskapelle — maar de eerste onder
mijn hand, mijn bevel, mijn verantwoordelijkheid.
Maria
Hildebrand. Vrouw van middelbare leeftijd. Weduwe. Moeder van twee dochters. Ze
woont aan het Gose Ufer, boven de leerlooiers. De buurt fluistert al jaren over
haar. Te veel kruidenthee, te veel katten, te weinig mannenbezoek. Een vrouw
met geheimen, zeggen ze.
De klacht is ingediend door de vrouw van een wijnkoper. Het kind was ziek
geworden na een ruzie met Maria. De Raad, hongerig naar orde, greep de
beschuldiging met gretige vingers aan. Zij willen rust in de stad. En
voorbeeldige tucht.
Ik
heb gisteravond nogmaals de Carolina gelezen, het wetboek van onze
keizer. Artikel XLIV: "Als er een vermoeden is, gestaafd door
omstandigheden en getuigen, mag men met pijn zoeken naar waarheid, mits met
mate."
Met mate.
Vanmorgen
werd Maria naar de Ulrichskapelle gebracht. De kapel is koud en vochtig, zelfs
in augustus. De ringen aan de vloer glanzen als ogen in het halfdonker. De
stenen houden geheimen vast. Of ze bekennen, weet ik niet.
Zij
weigerde. Driemaal heb ik haar de kans gegeven vrijwillig te spreken.
Zij zei: “Ik ben geen heks. Ik bid elke dag. Ik heb niets dan mijn handen.”
De Secretaris knikte.
Ik gaf het teken.
Hans
ketende haar handen aan de ijzeren plank. Ik liet de duimschroeven aanbrengen.
Mijn handen trilden even toen ik de eerste draai gaf, maar niemand zag het. Er
was enkel een schrapend geluid, en haar ademhaling versnelde.
De
eerste draai bracht gehijg.
De tweede — gegil.
Bij de derde noemde ze een naam. Haar buurvrouw, Margarethe Steinfeldt.
Ik
voelde de maag in mij samenknijpen. Het zweet stroomde over mijn slapen, niet
van de hitte. Maar ik schreef de naam op. Niet omdat ik geloofde in haar
schuld, maar omdat het moest. Omdat de raad het wilde.
Omdat ik gekozen heb dit zwaard te dragen.
Toen
zij in elkaar zakte, legde Hans een natte doek op haar voorhoofd. De predikant
bad zachtjes. Niemand keek mij aan.
Ik
bleef alleen in de kapel nadat zij was weggebracht. Er hing een geur van bloed,
oud ijzer en zure angst. De zon viel door het ronde venster, raakte het hout
van de folterbank alsof ook het licht zich moest verantwoorden.
Ik
heb vandaag een grens overschreden.
Niet zichtbaar. Niet in het lichaam. Maar in het hart.
En ik weet nog niet of ik ooit terug kan.

Reacties
Een reactie posten