Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 februari 1633 – Lichtmis

 De ochtend begon met nevel boven de daken van de Altstadt. De klinkers van de Marktstraat glommen van vocht, de lucht rook naar nat hout en kaarsvet. Het was Lichtmis, Maria-Lichtmesse, de dag waarop men in de Sankt Stephanikirche samenkwam om het licht van de wereld te herdenken — en het nieuwe jaar te zegenen.

Ik ging. Niet omdat men mij verwachtte, want niemand verwacht mij. Maar omdat ik soms nog wil geloven dat er iets is dat reinigt, verzacht.

De Sankt Stephanikirche was gevuld met adem, stemmen, schrapende stoelen. Hoog boven ons galmde het orgel. De predikant — magere man met scherpe neus — sprak over Simeon, de oude priester die het kindje Jezus in zijn armen had genomen. “Nu laat Gij, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, want mijn ogen hebben Uw heil gezien,” citeerde hij met luide stem, terwijl het licht door de gebrandschilderde ramen viel.

Ik zat achteraan, bij de pilaren, waar de schaduw dikker is en het hout van de banken splinterig. Voor mij zaten de gildehoofden, de raadsheren, de bierbrouwers met hun vrouwen, de leerlooiers, de gezwollen vleesmeesters. Zij knikten op de juiste momenten, vouwden hun handen in keurige bochten. Zij zegenen wat zij kunnen bezitten.

Niemand keek om.

Na de zegen stroomde het volk naar buiten. Mantels werden omgeslagen, mutsen rechtgetrokken, stemmen vulden het portaal. Men liep langs mij heen alsof ik lucht was — of erger: als iets wat men niet wilde ruiken.

Slechts één persoon hield even in. Weduwe Bräunlich. Zij was oud, maar haar ogen helder. Ze knikte, traag en zonder spijt, alsof zij wist wat het was om buiten het licht te staan. Ik knikte terug. Zij liep verder. Maar haar gebaar bleef.

Die avond was de lucht helder. Anna had de tafel schoongemaakt en op de vensterbank drie kaarsen gezet.  Voor ons beiden en voor de kleine Wilhelm.

Zij stak de kaarsen aan met een lucifer die ze tegen de haardsteen had getrokken.

Ik keek toe. Haar handen beefden een beetje van de kou, of van iets anders.

De kamer werd stil, op het flakkeren van de vlammen na. Buiten kraakte het hout. De wind krulde langs de ramen. Maar in ons huis brandden zeven vuren. Klein, maar standvastig.

Soms is geloof niet wat in de kerk wordt gesproken. Maar wat in stilte wordt gedaan, wanneer niemand toekijkt.






Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer