Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 7 maart 1634 – De dakpannen

 De nacht was ruw. De oostenwind joeg over de Rosenberg alsof hij wraak wilde nemen op alles wat omhoogstak. Hij floot door kieren, gierde langs de schoorsteen, rukte aan de luiken. Het huis kraakte als een schip op zee. Ik lag wakker, luisterend naar de storm, en hoorde rond het derde nachtuur twee klappen, hard en schel. Alsof stenen op het plaveisel sloegen. Daarna het onmiskenbare suizen van vallende dakpannen.

Tegen de ochtend zag ik het met eigen ogen: twee pannen weg, de leien verschoven, een opening waar regen en wind zich genadeloos naar binnen wrongen. Het regende niet, nog niet, maar de lucht was grauw en dreigend. Ik wist dat ik geen dag kon wachten.

Ik trok mijn oude laarzen aan, de leren jas met scheuren in de ellebogen, en pakte het gereedschap. Anna stond in de deuropening. Haar gezicht was bleek, haar armen over elkaar. Ze wist al wat ik van plan was. “Waarom geen timmerman?” vroeg ze zacht.

Ik keek haar aan, en zei: “Omdat die niet komt bij een beul.”

Ze zweeg, draaide zich om, ging terug naar binnen. Niet uit boosheid. Uit erkenning. Ze wist dat ik gelijk had.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer