Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 17 april 1634 – Vastenmaaltijd
De dagen worden langer, maar de wind blijft scherp. De bomen langs de Gose tonen nog enkel knoppen, aarzelend of zij mogen bloeien. In huis brandt ’s avonds nog altijd een kaars, maar het licht is schraal — niet uit armoede, maar uit ingetogenheid.
Het
is vastentijd.
Zoals
elk jaar eten wij eenvoudig: roggebrood, gestoofde rapen, appelmoes. Anna maakt
de moes op haar eigen manier — met een scheut azijn en een lepel honing, zodat
het tegelijk samentrekt en verzacht. Het vult de kamer met een geur die ik ben
gaan herkennen als soberheid, maar ook als huiselijkheid.
Zoon
Hans Caspar vraagt nog niet naar vlees. Hij weet het ritme van de kalender
beter dan sommige predikanten. Anna zegt:
“Wie zich onthoudt, herinnert beter.”
En ik weet: zij heeft gelijk.
Maar
gisteravond, terwijl ik het raam sloot aan de kant van de markt, rook ik het
onmiskenbaar: gebraad. Varkensspek, misschien kalf. Een geur die sneed door de
avondlucht als een roep in een stille kerk.
De
buren vasten niet.
Hun
tafel kent andere wetten dan die van de kerk. Misschien ook andere goden. Ik
hoorde gelach, het rinkelen van borden, een lied, onvast gezongen.
Ik
zei niets tegen Anna. Ze had het zelf ook al geroken. Ze keek niet op van haar
werk, maar haar kaak trok even strak.
En
ik dacht:
God
ziet meer dan de keukendeur.
Niet
alleen het voedsel op het bord,
maar de houding van het hart.
Niet alleen wat wordt gegeten,
maar waarom.

Reacties
Een reactie posten