Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 15 februari 1635 – Uitblijvende betaling

 De wind had zich vastgezet in de hoeken van de stad, scherp als roest. De sneeuw was gesmolten, maar liet een grijze brei achter — modder, stro, mest. De straten rond de verdedigingstoren de Zwinger, waar de stad haar vuil laat zinken, dampen van rot en stilstaand water.

Mijn knechten van de Abdeckerei kwamen naar mij toe, drie weken zonder loon.

Hun handen gescheurd van het krabben, hun schoenen zwart tot aan de veters, hun jassen doordrenkt met de geur van de beerputten. Zij klaagden niet luid, maar hun blikken spraken.

Jongens uit Seesen en Liebenburg,
die meer darmen hadden gezien dan brood.

Ze deden wat niemand wilde doen.
Ze schepten de kuilen leeg, verwijderden kadavers, trokken halfvergane honden uit het water bij de stadsmuur. En toch… geen betaling.

Ik schreef een brief aan de Kleine Raad, met vaste hand:

„Ew. Hochweisen mögen bedenken, dass derjenige, der das Unrat der Stadt trägt, nicht vergessen werden soll, wenn die Kasse geschlossen wird “.

Ik tekende met mijn volledige naam.
Niet als beul. Niet als vilder.
Maar als ambtenaar in dienst van het lichaam van deze stad.

Ik wachtte.

Geen antwoord.

De beerput bleef vol.

Er hing een bruine damp boven de greppel, scherp als ammoniak, met schaduwen die zich niet lieten verjagen. De sneeuw eromheen kleurde zwart. De burgers klaagden over stank, maar keken weg als mijn jongens langs de Marktstraße trokken met hun tonnen en haken.

Ik kon hun ogen lezen: “Zij dragen de dood in hun kleren.”

Op de derde dag zonder bericht trok ik zelf mijn leren schort aan.

Ik nam de haak, de schop, het touw.
Ik ging voorop.

Mijn knechten zwegen. Eén knikte.

Samen stonden we tot aan de knieën in de modder en resten, tot het schuim ons boven de laarzen klotste. We groeven. We trokken. We zweetten.

We verwijderden een dood varken, half opgezwollen.
Een menselijk dijbeen, kaal, waarschijnlijk oud.
En beendermeel.

We hielden de lucht van Goslar schoon, met de stank van onszelf.

’s Avonds zat ik aan tafel met het leren boek van kwitanties.
Ik sloeg een lege pagina om.
Geen betaling. Geen notitie.

Maar ik wist wat ik gedaan had.
En de stad wist het ook — al sprak zij het niet uit.

Zij wil dat de mest verdwijnt.

Maar zij wil niet weten wie hem draagt.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer