Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 18 april 1638 - Catrin Meyers – De geur van haar moeder

 Ze beefde toen ze werd gebracht. Niet van kou — de ochtend was mild — maar van binnenuit, als een tak die onder druk stond. Haar naam stond al drie dagen op de lijst, en vandaag was ze aan de beurt.

Catrin Meyers, twintig jaar oud, weversdochter, geen man, geen kinderen. Ze woonde met haar moeder aan de rand van de buurt bij de Zwinger. Een meisje dat graag zong. Dat kruiden droogde in het venster. Dat de kat van de buren aaide en soms bloemen stal van het kerkhof.

Een van de kinderen had haar betrapt in de schemering bij de pastorie. Ze had gezongen bij een steen.
Dat was alles.

De Raad zei: “Onrustwekkend.”
De predikant zei: “Verleidster van jonge geesten.”

Ik zei: “Breng haar.”

Ze stond nauwelijks op haar voeten. Haar enkels zwikten toen ze de Ulrichskapelle betrad. Haar handen trilden. Haar ogen waren rood.

Ik vroeg haar:

“Wist gij wat men van u zegt?”

Ze knikte. “Mijn moeder huilt. Maar zij weet dat ik nooit iets heb gedaan.”

Ik vroeg:

“Zong gij bij het kerkhof?”

“Ja. Maar niet voor iets. Alleen omdat ik daar alleen kon zijn.”

Ik vroeg:

“Wat zong gij?”

Ze antwoordde zacht, bijna fluisterend:

“Een slaapliedje. Mijn moeder zong het voor mij.”

Ik gaf het teken.

We bonden haar op de bank.

Jörg trok de riemen aan. Bastian haalde de schroeven.

Ik begon eenvoudig.

De scheenbeenwals.

Een droge draai.
De knieën trokken samen.
Een kreun.

Nog een draai.

Ze schreeuwde. Niet hard. Alsof ze zichzelf wilde weerhouden.

Toen zei ze:

“Ik zong voor het kind dat zij verloor.”

Ik keek op.

“Wat voor kind?”

“Het ongeborene. De buurvrouw. Ze wilde het niet. Ik heb het mee naar buiten genomen. Ik begroef het in een laken.”

De theoloog stak zijn hand op.

“Bekentenis van duivelse begrafenisrituelen.”

Ik voelde het zweet onder mijn kraag.

Toen haalde ik het ijzer.

Niet om haar te verbranden.

Maar om haar te merken. Een kruis op de binnenkant van haar arm. Niet als straf — als stempel. Als herinnering.

Ze keek toe.

Ze krijste niet.

Ze zong.

“Sluit de ogen, sluit ze zacht...”
“Kijk niet om, kijk niet op...”

De vlam brandde haar huid open.

En ze bleef zingen.

Notitie (avond):
Mijn handen ruiken nog naar as. En naar iets anders.

Moedermelk. Misschien.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer