Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 20 april 1638 - Margarete Wende – De weduwe met de tanden van as
De lucht boven Goslar was loodgrijs, zwaar en drukkend. Geen regen, maar belofte van onweer. De straten roken naar mest, oud bier en rook van het leeratelier aan de Marktstraße.
Margarete
Wende was de oudste van allen.
Tweeënzestig,
weduwe van een landsknecht die twintig jaar geleden verdween in Bohemen.
Sindsdien leefde ze alleen in een scheef huisje aan het eind van de
Köppelsbleekweg. Ze werd zelden gezien op zondag, en nog minder op feestdagen.
Ze bakte haar eigen brood, kweekte haar eigen uien, en sprak met niemand.
Tot
een meisje haar uitriep:
“De oude Wende fluistert tegen botten!”
En
de timmerman bij haar schuur een zak verbrandde tanden vond.
Ze
zei dat het varkens waren.
De
pastoor zei: “Er zaten kinderkiezen bij.”
De
Raad hoefde niet meer te horen.
Ze
werd de kapel binnengebracht, gebogen, maar niet gebroken. Haar haar als
spinrag onder haar kapmantel. Haar ogen klein, scherp. Haar mond als een dichte
wond.
Ik
vroeg haar:
“Wat
deed gij met de tanden?”
Ze
zweeg.
“Wat
sprak gij in het donker?”
Ze
sloeg haar ogen neer.
“Wat
bracht gij in de oven bij volle maan?”
Toen
hief ze haar hoofd.
“Ik
heb niemand geroepen. Alleen mijn man. Hij komt niet meer terug.”
Ik
voelde iets in mijn borst trekken — maar ik gaf het teken.
De
rekbank.
Haar
oude gewrichten kraakten als droge twijgen. Bij de eerste spanning trok ze al
scheef. Bij de tweede begon ze te grommen, laag, dierlijk. Geen angst. Geen
pijn. Alleen verzet.
Ik
kneep haar duimen in de schroeven.
Ze
beet haar tong stuk.
Bloed
sijpelde over haar kin.
Toen
zei ze:
“Het
waren varkens. Ik zwoer het. Maar ik wilde hun kracht. Vlees. Vet. Iets dat mij
weer warm kon maken.”
De
theoloog vroeg:
“Smeerde
gij uzelf in met as?”
Ze
knikte.
“Ik
had niemand om mij warm te houden. Ik ben maar een oude vrouw.”
Ik
haalde het ijzer.
Niet
voor haar huid.
Maar
voor haar geest.
Ik
hield het vuur dicht bij haar gezicht, tot haar ogen traanden.
“Zag
gij hem?”
Ze
knikte.
“Hij had geen gezicht. Alleen tanden. Tanden van vuur.”
De
theoloog schreef:
“Bekentenis
van duivelse verschijning.”
Ik
tekende:
Gereed
voor het vuur.
Opmerking
(avond):
Ze lachte toen ze werd weggebracht.
Een
droge lach.
Als
as in de wind.

Reacties
Een reactie posten