Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 21 april 1638 - Else Branning – De wasvrouw met de zwarte handen
Ze werd gehaald terwijl ze aan het werk was, bij de rivier ten zuiden van de stad. Haar armen zaten onder het sop, haar schort was doorweekt, haar haar in een natte wrong op haar hoofd. Ze protesteerde niet — ze keek alleen naar het sop alsof het haar meer vertrouwde dan de mannen die haar omringden.
Else
Branning, achttien jaar oud. Dochter van een timmerman, wees sinds haar
twaalfde. Werkte voor de herbergier van Zum Goldenen Adler. Woonde bij
haar tante, die zei:
“Ze praat met zichzelf. En soms met de wind.”
Men
zei dat haar handen nooit schoon waren, zelfs niet na uren wassen. Dat ze in
haar slaap lachte. Dat ze dingen wist voordat ze gebeurden.
De
predikant sprak:
“Zij heeft de gave van weten. En wie weet zonder schrift, spreekt met de
duivel.”
Ze
werd in de Ulrichskapelle gezet, nog druipend. Ze trilde niet van kou, maar van
schaamte. Haar ogen waren groot, met wimpers als kammen. Ze keek mij aan alsof
ze wist wie ik was, vanbinnen.
Ik
vroeg:
“Hebt
gij een pact?”
Ze
schudde het hoofd.
“Hebt
gij iets gezien wat gij niet verklaren kon?”
Ze
zweeg.
“Waarom
zijn uw handen zwart?”
Ze
antwoordde:
“Omdat
niemand anders het vuil aanraakt.”
Ik
gaf het teken.
Jörg
bond haar aan de bank. Haar armen trilden onder het touw. Ik begon met de
duimwielen.
Bij
de eerste draai: een traan.
Bij
de tweede: een siddering.
Toen:
“Ik
zag iets, Meester... maar ik weet niet wat het was!”
Ik
vroeg:
“Wat
dan?”
“In
mijn slaap... een dier... met kop van steen... en ogen van vlammen.”
Ze
hikte. Haar lippen trilden.
“Hij
kwam in mijn droom... hij nam mijn naam.”
De
theoloog knikte.
“De duivel herschrijft de namen van zijn bruiden.”
Ik
haalde het vuurstaal. Ze jammerde zacht.
Ik raakte haar pols met het ijzer.
Ze
krijste.
Toen:
“Ik
loog! Ik heb niets gezien! Ik wilde alleen niet weer alleen zijn!”
Ik
keek haar aan. En voor een moment — voelde ik haar angst.
Maar
het was te laat.
De
predikant schreef:
“Bekentenis
van visioen. Verzaking.”
Ik
tekende:
Veroordeeld
tot reiniging door vuur.
Notitie
(avond):
Ik droomde van haar stem. Niet schreeuwend. Niet smekend.
Zingend.
Een lied van vroeger. Over was en wind.
Ik
werd zwetend wakker.
Mijn
handen roken naar sop. En naar schuld.

Reacties
Een reactie posten