Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 23 april 1638 - Talke Rode – De meid met het brandmerk
Ze spuwde naar de grond nog voor ik iets gezegd had.
Talke
Rode, herbergmeid, drieëntwintig, rood haar, tanden als parels, maar haar ziel,
zei men, zwart als kolen. Ze werkte bij Zur goldenen Kanne — waar mannen
dronken, dansten en sliepen met wie hen toelachte. En Talke lachte vaak.
Men
zei dat haar huid ‘te warm’ was. Dat vlees kromp als zij het aanraakte. Dat
mannen gingen dromen na een nacht bij haar, en weken later met zweren wakker
werden.
Op
haar linker heup — een litteken, cirkelvormig, met lijnen als takken. Volgens
haar: een wond van olie.
Volgens
de predikant: een heksenteken.
Ze
werd de Ulrichskapelle binnengebracht met de blik van iemand die al wist wat
het einde zou zijn.
Ik
vroeg:
“Waarom
hebt gij het teken verborgen?”
Ze
zei:
“Omdat
jullie niets willen horen, alleen gillen.”
Ik
liet het ijzer al klaarleggen.
Eerst
de duimschroef — een korte inleiding.
Ze
kneep haar ogen dicht, maar schreeuwde niet.
“Is
dit alles, Meester?”
Toen
de scheenbanden.
Bij
de tweede draai:
“Gij
noemt mij zondig. Maar hoe noemt gij uzelf?”
Ik
zweeg.
De
predikant zei:
“Haar
tong is doorboord met laster.”
Ik
haalde het brandijzer.
Geen
symbool — alleen een streep vuur.
Ik
hield het boven haar borst.
Ze
lachte.
“Doe
het dan.”
Ik
drukte.
Haar
rug trok krom. Haar mond opende zich voor een schreeuw die niet kwam.
Alleen
adem. En bloed.
Toen
zei ze:
“Hij
kwam in mijn kamer. Niet als bok, niet als schaduw. Als een man. Een gewone
man.”
Ik
vroeg:
“Wat
zei hij?”
“Dat
ik beter was dan de rest. Dat ik vrij was.”
De
theoloog riep:
“Leugen.
Bezeten. Veroordeeld.”
Ik
tekende:
Volledige
bekentenis onder pijn. Zichtbare tekens. Vuurwaardig.
Notitie
(nacht):
Zij vocht. Maar niet om te overleven.
Om
gezien te worden.
En
morgen — wordt zij dat.
In
vuur. Voor iedereen.

Reacties
Een reactie posten