Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 4 oktober 1637 – Anna Ilsabe Flörke

 Het was een maanloze nacht toen ze haar haalden. De klokken van de Sankt Stephanikirche hadden nog niet de negende slag voltooid of de wachter stond al aan mijn deur. Hij fluisterde haar naam alsof het iets besmettelijks was: Anna Ilsabe Flörke, dochter van de weduwe Flörke uit de Nonnenstraße. Ze had zich die avond nog vertoond in de gelagkamer van Zur goldenen Kanne, waar ze bier dronk met de leerjongens van de garenweverij. Men zei dat ze lachte. Men zei dat ze zong. Men zei dat ze geen schaamte had en een oog had voor meisjes.

Maar wat zwaarder woog, was dit: haar moeder zou als jong meisje op de Brocken hebben gedanst, met zwarte bokken en naakte vrouwen, in de nacht van Walpurgis. Er was geen bewijs, natuurlijk. Er is zelden bewijs. Er zijn woorden. Geruchten. Fluisteringen tussen moeders bij de waterput. Een kind dat slapeloos wordt, een koe die sterft, melk die schift — en altijd is er een vrouw in de buurt die wat te veel weet van kruiden of maanstanden.

Zij werd naar de Ulrichskapelle gebracht. Mijn zonen droegen haar half levend over de drempel: niet door geweld, maar door angst. Ze had zich niet verzet. Haar ogen waren groot, donker als vochtige aarde, en keken niet naar ons, maar naar een plek ver achter de muur. Ze rook naar zweet, natte wol en de zure lucht van slaap. Haar jurk was scheef geknoopt. Een laars ontbrak.

Ik vroeg haar naam. Ze gaf die. Ze vroeg niet waarom ze hier was. Dat wist ze al.

Ik bond haar met leren riemen op de bank. Haar polsen waren smal, met lichtblauw aders die trilden onder mijn duim. Ze beefde, maar ze schreeuwde niet. Geen woord, geen protest, geen enkele smeekbede. Dat maakte het moeilijker. Het is eenvoudiger wanneer men huilt, bidt, vloekt. Dan is er afstand.

Ik gaf het teken. De knechten draaiden het wiel van de bank langzaamaan. Haar lichaam trok strak. De knieën knakten licht hoorbaar. De eerste zweetdruppels verschenen op haar voorhoofd. Ze sloot haar ogen, haar lippen trilden. Na vijf minuten begon haar linkerarm te beven. Tien minuten later begon de huid bij haar schouder te scheuren. En nog zei ze niets.

"Anna," zei ik, "geef namen, en de Heer zal mild zijn."

Toen opende zij haar ogen, en sprak.

"Ik droomde van vuur, en toen ik wakker werd, wist ik het: het leeft in ons allemaal."

Ik vroeg haar wat. Zij herhaalde het niet.

Na een uur liet ik haar rusten. We brachten water aan haar lippen. Ze spuugde het uit. Toen het tweede uur begon, legde ik de duimschroeven aan. Haar linker duim was gebroken na de eerste draai. Het bloed liep tussen de nagelriemen. Ik herinner me hoe haar haren aan het zweet kleefden, hoe haar hemd nat tegen haar ribben lag als perkament. Ze schreeuwde nog steeds niet.

Pas in het vierde uur brak iets.

Zij fluisterde zes namen.

De eerste drie waren vrouwen uit haar buurt, geen onbekenden. De vierde was een molenaarsvrouw uit de buurt bij de Zwinger — zij stond al langer onder verdenking. De vijfde was haar leermeesteres in de linnennijverheid. En de zesde...

...was haar buurmeisje. Elf jaar oud.

Ik legde mijn schrijfpen neer. De vlam van de olielamp flikkerde. De inkt kroop langzaam over het perkament, alsof het bloed was dat zijn eigen weg vond.

Ik keek naar haar. Haar gezicht was stil, haar ogen gesloten. Maar haar mond bewoog nog, woorden zonder stem. Haar kaak trilde als bij een kind dat net stopt met huilen. In dat moment wist ik het: de pijn had het overgenomen.

En toch schreef ik de namen op.

Ik heb geleerd de hand te gehoorzamen, niet het hart. De Raad wil lijsten. De mensen willen zekerheid. De predikant wil duivels.

Ik wil stilte.

Die avond at ik nauwelijks. Anna werd teruggebracht naar de cel, haar schouders ontwricht, haar linkerhand als een verkreukeld blad. Ze keek niet meer op. Ik hoorde later dat zij zong die nacht. Zachtjes. Een liedje dat men bij de wieg zingt.

Ik schreef het vonnis nog niet. Ik wacht. Ik weet niet waarom.

Misschien hoop ik dat iemand anders haar als eerste veroordeelt. Misschien hoop ik dat er regen komt en de papieren vergaat.

Maar ik weet beter.

Niemand komt haar halen.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

De Zoektocht

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer