Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 9 januari 1640 – De Molenaar
Vier dagen geleden was er sneeuw gevallen die nacht. Geen zacht, stil tapijt, maar scherpe, onregelmatige vlokken die zich ophoopten tussen de straatstenen en in de plooi van mijn mantel. De stad rook naar houtrook en ijzel. Men sprak niet meer hardop over de honger, maar men voelde haar in alles: in de lege marktkramen, de schamele wintersoepen, de rode neuzen van kinderen met uitgerekte schoenen. Er was geen meel. Er was nauwelijks bier. Zelfs de ratten leken hun holen niet meer te verlaten. En toen werd Sigebert Meurer gebracht. Een molenaar. Krachtige man, breedgeschouderd, met eelt als leer op zijn handpalmen. Zijn molen lag aan het water bij de zuidelijke vestwal, en men had al maanden gefluisterd dat zijn zakken voller waren dan hij toegaf. Het gerucht ging dat hij graan verborgen had gehouden terwijl anderen hun kinderen moesten begraven. Dat hij meel verkocht aan soldaten van buiten de poort. Dat zijn vrouw nieuwe schoenen droeg. Ik geloofde niets zonder bewijs. ...