Posts

Posts uit oktober, 2025 tonen

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 9 januari 1640 – De Molenaar

Afbeelding
  Vier dagen geleden was er sneeuw gevallen die nacht. Geen zacht, stil tapijt, maar scherpe, onregelmatige vlokken die zich ophoopten tussen de straatstenen en in de plooi van mijn mantel. De stad rook naar houtrook en ijzel. Men sprak niet meer hardop over de honger, maar men voelde haar in alles: in de lege marktkramen, de schamele wintersoepen, de rode neuzen van kinderen met uitgerekte schoenen. Er was geen meel. Er was nauwelijks bier. Zelfs de ratten leken hun holen niet meer te verlaten. En toen werd Sigebert Meurer gebracht. Een molenaar. Krachtige man, breedgeschouderd, met eelt als leer op zijn handpalmen. Zijn molen lag aan het water bij de zuidelijke vestwal, en men had al maanden gefluisterd dat zijn zakken voller waren dan hij toegaf. Het gerucht ging dat hij graan verborgen had gehouden terwijl anderen hun kinderen moesten begraven. Dat hij meel verkocht aan soldaten van buiten de poort. Dat zijn vrouw nieuwe schoenen droeg. Ik geloofde niets zonder bewijs. ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 24 december 1639 – Kerstdis

Afbeelding
  De sneeuw viel licht die avond — niet als een deken, maar als een sluier. De ramen besloegen al vroeg, en in de straat klonk het gestommel van mensen die haastig hun laatste inkopen deden. In huis brandde het vuur hoog, en de geur van kruidnagel, uien en warm bier trok als een wolk door de kamers. Anna had de hele dag in de keuken gestaan. Geen klagen, geen zuchten — haar bewegingen waren vloeiend, als in een ritueel dat ze haar hele leven al kende. Ze zong zacht terwijl ze de bloedworst sneed, de pap roerde, het vet smolt. Haar schort zat vol bloem en damp, haar wangen gloeiden van de hitte en de arbeid. Op tafel stonden drie schalen: Bloedworst met uien — donker en hartig. Gortpap met spekvet — zout en zwaar. Appelbollen met kruidnagel — zoet, dampend, kruidig als herinnering. In een stenen kan: warm bier met ei. Troebel, dik, maar troostend. We dronken het langzaam, elk slok een stap verder van de zorgen van het jaar. De kinderen kregen honingkoekjes, zelfgebakken,...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 11 november 1639 – Bij het gilde

Afbeelding
  Het was koud op de markt vanmorgen, scherp als een mes over de huid. De mist lag als een doek over de kramen, en de lucht rook naar roet en oud spek. Bij de ingang van de vleeshal stond een man met een buidel onder de arm, duidelijk op de terugweg van een keuring, het hoofd omlaag en de schouders hoog opgetrokken. Ik werd verwacht — niet uit beleefdheid, maar uit noodzaak. Het vleeskeurdersgilde had een bode gestuurd. Geen officiële brief, geen zegel, enkel een mondeling verzoek: “De Meester wil u spreken. Er is iets met het vlees uit Langelsheim.” De toon was niet vijandig, maar ook niet welkom. In de gildekamer zat gildemeester Cordt Bäumer met twee andere mannen, broeders in de keuring en vet geworden van het vlees. Ze zaten bij de haard, mokken dampend voor zich, ogen op mij gericht alsof ik al aan het snijden was. “De waar van Langelsheim stinkt,” zei Bäumer kortaf. “Te veel ingewanden, te weinig zout. We willen dat ge de marktinspectie verscherpt.” Ik hoorde in zij...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 10 augustus 1639 – Jaarmarkt

Afbeelding
  De stad zindert van geluid. Over de keien van de Breite Straße rollen karren met vaten wijn en stapels linnen. De geur van gezouten vis vermengt zich met die van vers brood en roet van fakkels. Kinderen rennen tussen de kraampjes, trekken aan mouwen, lachen, schreeuwen. Overal geluid: ratels, hoefgetrappel, het geschreeuw van verkopers, het gezang van een blinde met een draailier. Ik liep met rustige pas van het Rosentor richting de markt, mijn leren schort schoon, mijn mes opgeborgen, maar zichtbaar aan mijn zijde. Zoals de Raad het verlangt — zichtbaar, maar niet gebruikt. Mijn taak vandaag: toezicht op de orde, de weegschalen, de worsten. Langs het kraam van de vishandelaar bij de Rammelsberg bleef ik even staan. De haring was vers, de ton zwaar. Ik knikte en liep verder. Bij de kaaskraam van weduwe Hohmann stond een rij. Ik zag hoe ze de messen voorzichtig afveegde en het linnen netjes vouwde. Een vrouw met haar zoontje maakte zich snel uit de voeten toen ik passeerde. Ik...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 22 Oktober 1638 – Gereedschap

Afbeelding
  De lucht rook naar natte bladeren en roest. De herfst had zich diep genesteld in de straatstenen van Goslar. In de stad dreef mist tussen de vakwerkhuizen, maar in mijn werkplaats aan de rand van de Rosenberg was het droog. Ik had het vuur opgestookt en het gereedschap klaargelegd. Vandaag was onderhoudsdag. Geen opdrachten, geen opnames, geen oproepen van de Raad — alleen ik, de stilte, en mijn werktuigen. Eerst het lange zwaard. Het lag op zijn plank, gewikkeld in linnen doordrenkt met olie. Ik maakte het los, nam het met beide handen op. Het voelde vertrouwd, zoals een timmerman zijn hamer kent. De balans zat nog goed. De snede glom, maar ik wist dat er altijd plek was voor verbetering. Met de slijpsteen bewoog ik langzaam, geduldig, in lange slagen. Het zwaard is voor de genadige dood — de schone onthoofding, als het recht het zo beveelt. Geen geslinger, geen wanorde. Eén slag. Eén stilte. Daarna het radmes. Kort, krom, bedoeld om pezen te raken, knieën te splijten, botte...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 mei 1638 – Vuur

Afbeelding
  De lucht boven Goslar trilde van droogte. Het was nog vroeg in mei, maar de wind droeg stof en rook met zich mee. Er was geen regen gevallen in weken, en de stad was dor als perkament. De straten klonken hol onder mijn laarzen, alsof ook de stenen wilden wegvluchten voor wat er vandaag zou gebeuren. Gese Schraders. Vrouw van veertig jaar. Dochter van een wever, weduwe van een brouwer. Zij woonde aan de Gose, vlak bij de brug, in een huis dat naar kruid rook en naar gist. Haar naam stond al lang in de fluistering van de stad. Men zei dat koeien kreupel werden als zij hen aankeek, dat kinderen koortsen kregen als zij hun hoofden zalfde, dat ze met katten sprak bij nacht. Ik had haar weleens zien lopen op de markt, voorovergebogen, een mand met linnen aan haar arm. Geen vrouw die zich mengde in gesprek. Geen vrouw die lachte. Haar arrestatie kwam niet onverwacht. In de kerkbanken hoorde ik haar naam fluisteren sinds Lichtmis. Toen het kind van raadslid Witte stierf aan de stuip...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 24 april 1638 - De Terechtstelling – Tien lichamen, één vuur

Afbeelding
  De lucht rook naar loog en as. De zon was nog niet opgekomen toen ik mij aankleedde: de zwarte rok, het leren schort, de kraag van ruw linnen. Mijn vrouw Anna zei niets. Ze zat aan de tafel met gevouwen handen, alsof ze bad. Maar haar ogen waren droog. Ze wist wat vandaag was. De stad sliep nog. Maar ik niet. De knechten hadden de nacht doorgewerkt op het Hochgericht, net buiten het Breite Tor. De galgen waren gereinigd, de brandstapel opgestapeld, het zwaard geslepen. Er waren tien veroordeelden. Acht vrouwen. Twee mannen. Ik had hun stemmen gehoord. Hun botten vastgehouden. Hun dromen verbrand. En nu was het moment gekomen. I. De aankomst De klokken luidden driemaal. De menigte verzamelde zich, gehuld in wol en stilte. Kinderen zaten op de schouders van vaders. Moeders fluisterden psalmen in de oren van dochters. Er waren predikanten. Er waren leden van de Raad. Er waren zwijgende mannen met vuur in hun ogen — niet vroomheid, maar honger. De veroordeelden werden...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 23 april 1638 - Talke Rode – De meid met het brandmerk

Afbeelding
  Ze spuwde naar de grond nog voor ik iets gezegd had. Talke Rode, herbergmeid, drieëntwintig, rood haar, tanden als parels, maar haar ziel, zei men, zwart als kolen. Ze werkte bij Zur goldenen Kanne — waar mannen dronken, dansten en sliepen met wie hen toelachte. En Talke lachte vaak. Men zei dat haar huid ‘te warm’ was. Dat vlees kromp als zij het aanraakte. Dat mannen gingen dromen na een nacht bij haar, en weken later met zweren wakker werden. Op haar linker heup — een litteken, cirkelvormig, met lijnen als takken. Volgens haar: een wond van olie. Volgens de predikant: een heksenteken. Ze werd de Ulrichskapelle binnengebracht met de blik van iemand die al wist wat het einde zou zijn. Ik vroeg: “Waarom hebt gij het teken verborgen?” Ze zei: “Omdat jullie niets willen horen, alleen gillen.” Ik liet het ijzer al klaarleggen. Eerst de duimschroef — een korte inleiding. Ze kneep haar ogen dicht, maar schreeuwde niet. “Is dit alles, Meester?” Toen de sche...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 22 april 1638 - Ficke Steinhauer – De bedelares met het bloed in haar haar

Afbeelding
  Ze lag al drie dagen in de cel onder het Rathaus. Ze sprak met de muur. Ze beet in haar eigen arm. En toen de cipier haar eten bracht, smeerde ze haar gezicht in met pap. Niemand wist waar ze vandaan kwam. Haar naam — Ficke Steinhauer — stond alleen in het armenregister, als "zielig geval" onder toezicht van de stadspastoor. Men vond haar aan het einde van de Mauerstraße, schreeuwend tegen een boom. Ze had bloed in haar haar. Van wie, wist niemand. Ze droeg een konijnenpoot aan een touwtje om haar hals, en in haar zakken zaten eierenschalen, beendermeel en as. De pastoor zei: “Zij is een vat van demonie. De duivel zoekt zwakke vaten.” De Raad zei: “Als zelfs haar waanzinnen vol gruwel zijn, is er genoeg.” Ik haalde haar zelf uit de cel. Ze lachte toen ze mij zag. “Jij hebt ogen van ijzer,” zei ze. “Zij zullen branden, weet je dat?” Ik leidde haar naar de Ulrichskapelle. Ze liep huppelend, als een kind. Ik legde haar op de bank. Ze spartelde niet. Ze...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 21 april 1638 - Else Branning – De wasvrouw met de zwarte handen

Afbeelding
  Ze werd gehaald terwijl ze aan het werk was, bij de rivier ten zuiden van de stad. Haar armen zaten onder het sop, haar schort was doorweekt, haar haar in een natte wrong op haar hoofd. Ze protesteerde niet — ze keek alleen naar het sop alsof het haar meer vertrouwde dan de mannen die haar omringden. Else Branning, achttien jaar oud. Dochter van een timmerman, wees sinds haar twaalfde. Werkte voor de herbergier van Zum Goldenen Adler . Woonde bij haar tante, die zei: “Ze praat met zichzelf. En soms met de wind.” Men zei dat haar handen nooit schoon waren, zelfs niet na uren wassen. Dat ze in haar slaap lachte. Dat ze dingen wist voordat ze gebeurden. De predikant sprak: “Zij heeft de gave van weten. En wie weet zonder schrift, spreekt met de duivel.” Ze werd in de Ulrichskapelle gezet, nog druipend. Ze trilde niet van kou, maar van schaamte. Haar ogen waren groot, met wimpers als kammen. Ze keek mij aan alsof ze wist wie ik was, vanbinnen. Ik vroeg: “Hebt gij een pa...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 20 april 1638 - Margarete Wende – De weduwe met de tanden van as

Afbeelding
  De lucht boven Goslar was loodgrijs, zwaar en drukkend. Geen regen, maar belofte van onweer. De straten roken naar mest, oud bier en rook van het leeratelier aan de Marktstraße. Margarete Wende was de oudste van allen. Tweeënzestig, weduwe van een landsknecht die twintig jaar geleden verdween in Bohemen. Sindsdien leefde ze alleen in een scheef huisje aan het eind van de Köppelsbleekweg. Ze werd zelden gezien op zondag, en nog minder op feestdagen. Ze bakte haar eigen brood, kweekte haar eigen uien, en sprak met niemand. Tot een meisje haar uitriep: “De oude Wende fluistert tegen botten!” En de timmerman bij haar schuur een zak verbrandde tanden vond. Ze zei dat het varkens waren. De pastoor zei: “Er zaten kinderkiezen bij.” De Raad hoefde niet meer te horen. Ze werd de kapel binnengebracht, gebogen, maar niet gebroken. Haar haar als spinrag onder haar kapmantel. Haar ogen klein, scherp. Haar mond als een dichte wond. Ik vroeg haar: “Wat deed gij met de tande...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 19 april 1638 - Hans Schermer – De klauw van de duivel

Afbeelding
  Hij kwam met modder aan zijn laarzen, zelfs na vier dagen in de kelder. Hans Schermer, staljongen van de herberg Zur wilden Ente , 26 jaar oud. Breed van schouders, met handen als hamers en een blik die zich niet liet buigen. Ze vonden hem slapend in het hooi naast een gestorven merrie. Zijn baas beweerde dat hij haar had vergiftigd. De pastoor zei dat hij zijn vuisten sloeg op de kerkdeur en “spreuken mompelde in zijn slaap.” Ik kende zijn soort: te sterk om zwak te zijn, te trots om te buigen. Maar alles breekt, uiteindelijk. Toen hij voor mij stond in de Ulrichskapelle, zei hij: “Ge hebt een ijzeren rad, ja? Breng het dan maar.” Ik antwoordde: “Niet voor wie zelf vraagt.” Maar ik gaf het toch. We begonnen met de handschroef. Zijn vingers kromden langzaam. Eerst beet hij op zijn kiezen. Daarna op zijn tong. Toen begon hij te vloeken. Niet tegen God. Niet tegen mij. Tegen het paard. “Het beest keek naar mij alsof het mij kende! Alsof het mijn vader was!” ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 18 april 1638 - Catrin Meyers – De geur van haar moeder

Afbeelding
  Ze beefde toen ze werd gebracht. Niet van kou — de ochtend was mild — maar van binnenuit, als een tak die onder druk stond. Haar naam stond al drie dagen op de lijst, en vandaag was ze aan de beurt. Catrin Meyers, twintig jaar oud, weversdochter, geen man, geen kinderen. Ze woonde met haar moeder aan de rand van de buurt bij de Zwinger. Een meisje dat graag zong. Dat kruiden droogde in het venster. Dat de kat van de buren aaide en soms bloemen stal van het kerkhof. Een van de kinderen had haar betrapt in de schemering bij de pastorie. Ze had gezongen bij een steen. Dat was alles. De Raad zei: “Onrustwekkend.” De predikant zei: “Verleidster van jonge geesten.” Ik zei: “Breng haar.” Ze stond nauwelijks op haar voeten. Haar enkels zwikten toen ze de Ulrichskapelle betrad. Haar handen trilden. Haar ogen waren rood. Ik vroeg haar: “Wist gij wat men van u zegt?” Ze knikte. “Mijn moeder huilt. Maar zij weet dat ik nooit iets heb gedaan.” Ik vroeg: “Zong gij bij het...