Posts

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 15 maart 1642 – Anna en de jongens

Afbeelding
  De ochtend was nog koud, de lucht grijs en dof als lood, toen Anna mij wekte — niet zacht, maar luid, met een toon die ik enkel hoor als iets misgaat. Ik schoot overeind, hart kloppend, voeten op de koude vloer. Ze stond bij de deur, haar gezicht bleek, haar haren los onder haar witte slaapdoek. “De jongens,” zei ze. “Ze zijn in de hof. Met een mes.” Ik wist meteen wat ze bedoelde. Ik liep op blote voeten naar buiten, door de keuken waar het vuur nog niet was opgestookt, en de geur van as en koude soep hing. Buiten, tussen de rijp op de veldstenen en de natte kippenstront, stonden Hans Caspar en Wilhelm over een van de kippen gebogen. Het dier lag op zijn zij, verlamd van angst, en uit zijn nek stak het roestige keukenmes dat ze uit de kast hadden genomen. Ze hadden geen mes van mij gebruikt. Geen zwaard. Maar het gebaar was hetzelfde. Ze keken op toen ik naderde. Hun handen rood van bloed en veegvuil, hun ogen groot, niet van spijt, maar van spanning — jongensogen die ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 14 maart 1642 – Drie tegelijk

Afbeelding
  Vanochtend, nog vóór het klokgelui van de Marktkirche, werd het vonnis gebracht. Drie vrouwen, veroordeeld wegens diefstal, ontucht, en herhaalde weerspannigheid. De Kleine Raad had unaniem beslist: ophanging, tegelijk, op het Hochgericht boven het Breite Tor. De stukken waren ondertekend, het bevel duidelijk. En toch knaagde er iets in mijn binnenste — niet om het vonnis, maar om de snelheid ervan. Alsof recht haast moest hebben. We begonnen bij het aanbreken van de dag. Het regende licht, een miezer die de grond week maakte. De aarde was modderig, glibberig, maar het schavot was nog droog genoeg voor onze laarzen. Alles moest precies verlopen. Eén fout, één knoop verkeerd, één misstap — en het volk zou morren, fluisteren, spotten. Of erger: vragen stellen. Ik deelde de taken, zoals altijd. Bastian, mijn eerste knecht, kreeg het touw in handen. Hij had het gisteren nog opnieuw geweven, met vers vlas en getwijnd haar. Zijn handen wisten wat ze deden, traag maar trefzeker. Hij...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 24 februari 1642 – Ontmoeting met de Stadsarts

Afbeelding
  De lucht was droog vandaag, onwerkelijk droog voor deze tijd van het jaar. Geen sneeuw, geen regen. Alleen een dunne wind die als as over de straatstenen streek. Ik was bezig het erf schoon te vegen — een varkenskarkas was eerder die ochtend achtergelaten bij de Abdeckerei — toen een jongen van de Raad kwam aanlopen met rode wangen en een perkament in de hand. Geen zegel, slechts de naam “Keller” en een plaats: achterkamer van de gasthof Zum Goldenen Adler. Ik waste mijn handen, trok een schone mantel aan — en ging. Dr. Keller wachtte mij daar, zoals geschreven. Niet in zijn eigen huis, maar in de beslotenheid van een kamer boven een herberg. Het rook er naar oude wijn en honingtabak. Hij stond bij het venster, in het laatste winterlicht, en keek uit over de Breite Straße alsof hij iets zocht dat al lang verdwenen was. Toen ik binnenkwam, draaide hij zich langzaam om. Hij droeg geen hoed, wat zeldzaam was, en zijn haren zaten plat van het zweet. In zijn ogen lag moeheid, of...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 5 januari 1642 – De schandpaal

Afbeelding
  De wind sneed door de Marktstraße als een koude priem. De kramen van de laatste marktdag waren nog niet helemaal afgebroken, en de geur van vis, spek en zure wijn hing nog in de lucht. Ik liep over het plein zoals ik dat vaker deed — niet als koper of toeschouwer, maar als iemand die ziet wat over het hoofd wordt gezien. En daar stond hij, zoals altijd: de Pranger. De schandpaal. Een houten zuil, vastgezet in een hardstenen voet, met een ijzeren ring halverwege en sporen van boeien aan weerszijden. Vandaag zag ik iets anders. De basis, normaal verborgen onder stro of modder, vertoonde een diepe barst. Niet oppervlakkig. Niet onschuldig. Ik hurkte en voelde met mijn duim: het hout week. Vochtig, zacht. Een vrouw op leeftijd, een marktvrouw, zei zacht achter me: “Een dronkaard is ertegen gevallen, de avond van Sint-Sylvester. Ze hebben hem naar huis gesleept met een gebroken neus.” Ik knikte. Het verbaasde me niet. De Pranger was vaker decorstuk dan gereedschap geworden, maar...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 19 september 1641 – De roep van Wolfenbüttel

Afbeelding
  Vanuit Wolfenbüttel kwam een koerier, vroeg in de ochtend, bezweet, zijn mantel besmeurd met stof. Hij bracht een verzegelde brief, getekend door de stedelijke Raad van Wolfenbüttel en bekrachtigd met het wapen van hertog August. Hun Scharfrichter was gestorven, zo luidde het — dysenterie, snel en vuil, zoals het hoort in tijden van nood. Zij vroegen mij om bijstand. Niet alleen mij, maar ook de Scharfrichter van Halberstadt, een zekere Georg Heinrich Schlott. We kenden elkaar slechts van naam, maar men beschouwde ons beiden als ervaren en bekwaam. Het was niet ongebruikelijk: wanneer een stad haar beul verloor, keek men naar buursteden. De dood moet doorgaan, ook als zij geen handen meer heeft. Ik vertrok de volgende dag te paard. Anna gaf mij gedroogde worst en een klein kruikje bier mee. Zij zei: “Wees stil vanbinnen, Caspar. Dat is het beste wat je kunt zijn.” Aankomst in Wolfenbüttel – 17 september De stad lag somber onder een laaghangende hemel. De muren war...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 mei 1641 – Eten als betaling

Afbeelding
  Vanmorgen, vroeg nog, klopte een knecht aan onze deur. Hij heette Friedrich, als ik mij goed herinner, en had een bebloede doek om zijn hand gewikkeld. Hij werkte voor de brouwer aan de Gose, zei hij, en had zich gesneden aan een ijzeren ring in een vatenkar. Zijn ogen stonden bleek, zijn hand trilde onder de lap. Het bloed had zich vermengd met het kaf aan zijn mouw. Er hing een geur van gist rond zijn schouders. Ik keek naar zijn hand, zag dat het vlees gespleten was tot in de handpalm. Geen bot geraakt, maar diep. Hij zou het niet lang droog kunnen houden. Anna bracht water, ik reinigde de wond, zette er honing en smeerwortel op en wikkelde hem in schoon linnen. Hij beet op zijn tanden, zei verder weinig. Toen het gedaan was, keek hij mij schuin aan en vroeg wat ik voor mijn moeite wilde hebben. Ik haalde mijn schouders op. “Niets,” zei ik. “Geen geld vandaag.” Tegen het middaguur stond hij weer voor de deur, met een gevild stuk wild op zijn schouder, nog druipend van he...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 april 1641 – De kat in de hoek

Afbeelding
  Zij keek mij niet aan toen ze eergisteren werd binnengebracht. Bregje Menze, weduwe van een veldwachter, vierenvijftig jaren oud. Klein van gestalte, met grijze vlechten die als touw langs haar rug hingen. Haar gezicht was scherp, als een mes dat te vaak geslepen is. Zij had handen als klauwen — niet van een kat, maar van arbeid. Ze had drie kinderen grootgebracht en twee begraven. De klacht kwam van een buurvrouw: het kind zou ziek zijn geworden na een mislukte boterkarn. Daarna volgden de gebruikelijke verklaringen: dromen van krabben, een kip die weigerde te leggen, een kind dat ineens niet meer sprak. En dus, zoals altijd, kwam het bevel. Ik stelde geen vragen meer over schuld. Dat doen wij niet meer in deze jaren. Wij vragen naar bekentenis . Zij werd vastgebonden op de houten bank, voeten ontbloot. De lucht was kil in de Ulrichskapelle, maar mijn handen waren warm van het werk. Ik koos geen ijzer die dag, maar de oude methode die ik geleerd had van mijn grootvader: zw...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 maart 1641 – Jongen met vuur

Afbeelding
  Hij kwam aan de poort in de vroege ochtend, met een juten zak over zijn schouder en modder tot aan zijn knieën. Zijn naam was Matthes. Nog geen twintig. Zijn stem kraakte van kou en verlegenheid. Zijn ogen daarentegen — die vlamden. Niet van woede of trots, maar van iets anders: een mengsel van drift, trots en angst. Hij zei: “Mijn vader diende bij Marten Voigt, de oude Scharfrichter van Dannenberg.” Ik knikte. Marten is mijn zwager. Matthes had het vak niet geleerd, zei hij, maar wel gekeken. Hij had zijn vader geholpen bij het ruimen van dieren, bij het hakken van bot, bij het dragen van touwen. En nu was zijn vader dood, gevallen van een ladder bij het ophangen van schapenvellen. De Raad had hem geen vergoeding gegeven. En de buren hadden hem gemeden. Ik vroeg hem waarom hij bij míj kwam. Hij keek op en zei: “Omdat het vuur nergens anders nog brandt.” Hij mocht blijven. In de eerste week gaf ik hem een hamer en liet hem gereedschap poetsen. In de tweede week slachtt...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 8 november 1640 – Voor een brandstapel

Afbeelding
  De ochtend had een grijze huid. Mist rees op van de Gose en trok als een schimmige sluier door de Rosenbergstraße, alsof de doden zelf hun adem nog over de stad uitbliezen. Ik was vroeg op; het vuur moest immers staan vóór de middag, zo had de Raad bevolen. De vrouw – Grietke Klenze – zat nog opgesloten in de Ulrichskapelle, geketend aan de ijzeren ring. Ze had sinds gisteren niet meer gesproken, niet meer geschreeuwd ook. Alleen haar ogen nog, die zich bij iedere voetstap op de trap opspanden, als een gespannen touw dat elk moment kon knappen. Ik droeg de opdracht als altijd zwijgend. Voor het volk is het vuur een zuivering, een gerechtigheid. Voor mij is het werk, rekenwerk. De timmerman bracht het hout: droog sparrenhout uit het buurtje bij de Zwinger, samen met een bundel twijgen en een paar blokken beuk. Ik betaalde hem één Taler en sprak geen woorden. Hij keek niet op, en ik ook niet. Het was het werk, niets meer. We wisten beiden dat dit hout niet zou dienen voor warmt...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 8 november 1640 – Vrouwenhuis

Afbeelding
  De ochtendlucht was scherp en metaalachtig. Een bleke zon hing boven de stad als een doffe munt. Ik werd ontboden naar het vrouwenhuis aan de rand van het Spital, waar de nonnen hun zieken en armen huisvestten. Een van de privaattonnen — aan de westmuur, vlak bij de ziekenzaal — stond al weken te hoog. Ze hadden zand over het luik gestrooid, stro eroverheen gegooid, gebeden boven de stank uitgesproken. Maar niets had geholpen. Toen ik aankwam, stonden twee knechten van mij al met haken en stokken bij de ton. De lucht was zo zwaar dat zelfs de vliegen traag bewogen. Een non, met witte sluier tot over haar mond, kwam naar mij toe. Ze heette zuster Maria, als ik het goed herinner. Haar ogen waren waterig, maar scherp. Zij zei: “Meester Kruse, gij zijt toch beul van beroep?” Ik knikte. “En nu komt gij mest ruimen bij vrouwen.” “De Raad verlangt dat ik ook deze taken vervul.” Zij knikte langzaam en hield haar neus dicht met een linnen doek. “En toch... zijt gij niet meer dan...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : 20 september 1640 – Geboorte van Catharina

Afbeelding
  Vandaag is onze dochter geboren. In alle eenvoud van deze woorden ligt een wereld van dankbaarheid, vreugde en verwondering. De vroege zon had zich nog maar net boven de daken van het Rosentorviertel geheven, toen het eerste gehuil van het kind onze kamer vulde en ons hart beroerde. Haar naam is Catharina, genoemd naar mijn grootmoeder, de vrouw die onze familie in deze stad tot stand hielp brengen – en naar wie wij met eerbied en liefde nog altijd verwijzen. De zwangerschap van Anna verliep ditmaal zonder zorgen, en daarvoor prijs ik de Heer. Wat een verschil met dat andere, donkere jaar. Slechts twee winters geleden legden wij ons zoontje Hans Christoph in de koude aarde, nog maar pasgeboren, nog maar nauwelijks met adem gevuld. De schaduw van dat verlies heeft lang op Anna gerust, en ook op mij. En toch, telkens opnieuw legden wij onze hoop in Gods handen. Vandaag zijn onze gebeden verhoord. Anna was kalm deze morgen, sterker dan ik haar ooit heb gezien. Ze hield mijn hand...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 1 mei 1640 – Walpurgisnacht

Afbeelding
  De lucht is vreemd vandaag. De wind is warm, onrustig — alsof hij van binnenuit de aarde komt. Vanuit de Harz klinkt een gerommel dat geen donder is. En boven de top van de Brocken, de hoogste berg in het gebergte, dansen vreemde flitsen. Niet het weer, zegt men. Geen storm, geen bliksem. Vuurlicht van de heksen. De mensen fluisteren. Zelfs wie zichzelf geleerd noemt, kijkt op bij het vallen van de avond. Kinderen slapen slecht, dromen van vrouwen met vurige ogen. Moeders hangen kruisen aan de wieg en bidden luidop. Vaders drinken zich moed in bij het vuur en slaan drie keer op het hout als de wind langs de schoorsteen jankt. Het is Walpurgisnacht. De nacht waarvan men zegt dat de duivel over de bergen trekt, dat de heksen hem tegemoet dansen in een kring, naakt, schreeuwend, met zalven en kruid, bokken en varkens en zielen van verlorenen. Een oude vrouw in de Gosegasse zei vandaag tegen haar buurvrouw dat ze 's nachts haar geiten hoort spreken in mensenstemmen. Een mol...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 9 januari 1640 – De Molenaar

Afbeelding
  Vier dagen geleden was er sneeuw gevallen die nacht. Geen zacht, stil tapijt, maar scherpe, onregelmatige vlokken die zich ophoopten tussen de straatstenen en in de plooi van mijn mantel. De stad rook naar houtrook en ijzel. Men sprak niet meer hardop over de honger, maar men voelde haar in alles: in de lege marktkramen, de schamele wintersoepen, de rode neuzen van kinderen met uitgerekte schoenen. Er was geen meel. Er was nauwelijks bier. Zelfs de ratten leken hun holen niet meer te verlaten. En toen werd Sigebert Meurer gebracht. Een molenaar. Krachtige man, breedgeschouderd, met eelt als leer op zijn handpalmen. Zijn molen lag aan het water bij de zuidelijke vestwal, en men had al maanden gefluisterd dat zijn zakken voller waren dan hij toegaf. Het gerucht ging dat hij graan verborgen had gehouden terwijl anderen hun kinderen moesten begraven. Dat hij meel verkocht aan soldaten van buiten de poort. Dat zijn vrouw nieuwe schoenen droeg. Ik geloofde niets zonder bewijs. ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 24 december 1639 – Kerstdis

Afbeelding
  De sneeuw viel licht die avond — niet als een deken, maar als een sluier. De ramen besloegen al vroeg, en in de straat klonk het gestommel van mensen die haastig hun laatste inkopen deden. In huis brandde het vuur hoog, en de geur van kruidnagel, uien en warm bier trok als een wolk door de kamers. Anna had de hele dag in de keuken gestaan. Geen klagen, geen zuchten — haar bewegingen waren vloeiend, als in een ritueel dat ze haar hele leven al kende. Ze zong zacht terwijl ze de bloedworst sneed, de pap roerde, het vet smolt. Haar schort zat vol bloem en damp, haar wangen gloeiden van de hitte en de arbeid. Op tafel stonden drie schalen: Bloedworst met uien — donker en hartig. Gortpap met spekvet — zout en zwaar. Appelbollen met kruidnagel — zoet, dampend, kruidig als herinnering. In een stenen kan: warm bier met ei. Troebel, dik, maar troostend. We dronken het langzaam, elk slok een stap verder van de zorgen van het jaar. De kinderen kregen honingkoekjes, zelfgebakken,...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 11 november 1639 – Bij het gilde

Afbeelding
  Het was koud op de markt vanmorgen, scherp als een mes over de huid. De mist lag als een doek over de kramen, en de lucht rook naar roet en oud spek. Bij de ingang van de vleeshal stond een man met een buidel onder de arm, duidelijk op de terugweg van een keuring, het hoofd omlaag en de schouders hoog opgetrokken. Ik werd verwacht — niet uit beleefdheid, maar uit noodzaak. Het vleeskeurdersgilde had een bode gestuurd. Geen officiële brief, geen zegel, enkel een mondeling verzoek: “De Meester wil u spreken. Er is iets met het vlees uit Langelsheim.” De toon was niet vijandig, maar ook niet welkom. In de gildekamer zat gildemeester Cordt Bäumer met twee andere mannen, broeders in de keuring en vet geworden van het vlees. Ze zaten bij de haard, mokken dampend voor zich, ogen op mij gericht alsof ik al aan het snijden was. “De waar van Langelsheim stinkt,” zei Bäumer kortaf. “Te veel ingewanden, te weinig zout. We willen dat ge de marktinspectie verscherpt.” Ik hoorde in zij...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 10 augustus 1639 – Jaarmarkt

Afbeelding
  De stad zindert van geluid. Over de keien van de Breite Straße rollen karren met vaten wijn en stapels linnen. De geur van gezouten vis vermengt zich met die van vers brood en roet van fakkels. Kinderen rennen tussen de kraampjes, trekken aan mouwen, lachen, schreeuwen. Overal geluid: ratels, hoefgetrappel, het geschreeuw van verkopers, het gezang van een blinde met een draailier. Ik liep met rustige pas van het Rosentor richting de markt, mijn leren schort schoon, mijn mes opgeborgen, maar zichtbaar aan mijn zijde. Zoals de Raad het verlangt — zichtbaar, maar niet gebruikt. Mijn taak vandaag: toezicht op de orde, de weegschalen, de worsten. Langs het kraam van de vishandelaar bij de Rammelsberg bleef ik even staan. De haring was vers, de ton zwaar. Ik knikte en liep verder. Bij de kaaskraam van weduwe Hohmann stond een rij. Ik zag hoe ze de messen voorzichtig afveegde en het linnen netjes vouwde. Een vrouw met haar zoontje maakte zich snel uit de voeten toen ik passeerde. Ik...