Posts

Posts uit september, 2025 tonen

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 23 juni 1636 – Dietrich Henning

Afbeelding
  Het was tegen het middaguur toen men de jongen binnenbracht. Dietrich Henning, zeventien jaar hooguit, met het stoffige haar nog vol hooi, zijn handen gebald, zijn kleren gescheurd bij de schouders. Een knecht van het land, uit Harlingerode, nauwelijks gevormd, de stem nog broos als riet. Hij zou zijn Meester vergiftigd hebben, een zekere Herr Vogler, eigenaar van een schamele hof aan de rand van het dorp. De beschuldiging: rattenkruid in de ochtend pap, uit wraak voor slagen en honger. Hij zweeg. Zelfs toen de Raad hem de aanklacht voorlas, keek hij slechts naar de vloer. Niet uit berouw, maar uit verzet. Ik kende die blik. Het was geen schuld die daar brandde, maar angst die geen uitweg kende. De predikant, de jonge dominee Klausner, sprak over de mogelijkheid van bezetenheid — de duivel die de tong bindt, zoals in de Schrift beschreven staat. De stadsgeneesheer knikte bedachtzaam. Maar ik zag slechts een jongen die de taal van geweld kende, niet die van woorden. Ik werd be...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 juni 1636 – Nachtelijke bespreking

Afbeelding
 De avondlucht hing zwaar boven Goslar, verzadigd van een hitte die zich zelfs na zonsondergang niet terugtrok. Er was geen maan, slechts de bleke schijn van sterren achter een sluier van wolken. Ik had mij al teruggetrokken in mijn werkkamer, het mes gewet en de wijn geschonken, toen er opnieuw op de deur werd geklopt — tweemaal kort, eenmaal lang. Het teken van de Raad. Mijn vrouw keek op uit haar breiwerk. Zij sprak geen woord, maar haar vingers verstijfden. Wij wisten beide: geen bode komt na zonsondergang voor iets lichts. Op het plein voor het Rathaus brandden nog enkele fakkels. De ramen stonden donker, op één na. Het achtervertrek. Daar, waar men vergadert wanneer de notulen later moeten worden verdraaid of vergeten. De knecht leidde mij zwijgend naar binnen. De houten gang rook naar kaarsvet en oud linnen. In het vertrek zaten drie mannen. Aan de rechterzijde burgemeester Cramer, de jongste van de drie, met nerveuze handen en een vlek op zijn kraag. Naast hem de secr...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 21 december 1635 – Doopdag

Afbeelding
  Vandaag, een dag later, bracht ik haar naar de Sankt Stephanikirche. Anna bleef thuis om te rusten. De vroedvrouw stond erop. Het was koud, en de sneeuw kraakte onder mijn voeten. Ik droeg mijn dochter in een dikke wollen doek, dicht tegen mijn borst. Ze sliep. In de kerk was het stil, de predikant fluisterde de woorden van het sacrament bijna plechtig. We stonden bij de doopvont, ik en de twee getuigen – mijn verre neef Wilhelm en Anna’s zus Ilsabe. “Anna Maria,” sprak de predikant, “ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” En hij sprenkelde het water over haar voorhoofd. Ze bewoog even, fronste, maar huilde niet. Geen traan. Ik vond dat krachtig, alsof ze wist dat dit een belangrijk moment was en dat stilte gepast was. Alsof ze begreep dat ze vanaf nu een kind van God was. Daarna zongen we zacht een psalm, en ik keek omhoog naar het houten gewelf van de kerk, naar de kandelaars, het licht, het gewijde. Het voelde alsof mijn kind onder bescherming stond...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 20 december 1635 – Anna Maria

Afbeelding
  Vandaag is onze dochter geboren. Een meisje. Onze eerste. En wat voor een: fors van gestalte, met een krachtige ademhaling, een kleur als van appelbloesem in het voorjaar en ogen die nog troebel kijken maar waarin iets doordringends schuilt. We hebben haar de naam Anna Maria gegeven, naar mijn vrouw en naar de moeder Gods. Om haar te zegenen met de deugdzaamheid van de één en de heiligheid van de ander. Het was vroeg in de ochtend, nog donker buiten. De sneeuw had zich als een zachte deken over de Rosenberg gelegd, en in huis brandde enkel het haardvuur. Anna had de avond ervoor nog het linnen uitgespoeld en de soep voor morgen voorbereid, alsof ze wist dat haar tijd nabij was maar zich er niet aan wilde overgeven. Zij heeft, tot mijn verbazing, tot de laatste dagen toe haar taken gedaan zonder klagen – alsof haar lijf sterker was dan de maanden die het droeg. Toen haar weeën begonnen, stuurde ik knecht Bastian naar de vroedvrouw. Hij rende de Rosentorstraße af, in zijn winte...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 1 augustus 1635 – Wéér Zweedse soldaten

Afbeelding
  Nog geen week nadat het regiment van meer dan duizend Zweedse soldaten Goslar had verlaten, klonk opnieuw het geroffel van trommen en het gekletter van hoeven door de straten. Ditmaal trok een compagnie ruiters en een regiment voetvolk de stad binnen, onder bevel van overste Hamson. De mensen stonden machteloos langs de straten. Sommigen keken neer, anderen fluisterden vloeken in hun baarden, maar niemand durfde zich te verzetten. De herinnering aan de maanden van honger en schaarste, toen 1304 man gevoed en gehuisvest moesten worden, is nog vers. En nu begint alles opnieuw. De ruiters namen hun intrek in de stallen en herbergen bij het Breite Tor, terwijl het voetvolk over de wijken werd verdeeld. Huizen werden opnieuw opengebroken, schuren in beslag genomen, en de marktplaats werd vol gezet met karren en tenten. De Raad heeft bepaald dat de burgers opnieuw kost en onderdak moeten bieden. Ik hoorde op de Marktstraße een vrouw roepen: “We hebben nog geen kruimel over van de...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 13 maart 1635 – Klokken voor de Keizer

Afbeelding
  Vandaag luidden de klokken van de Marktkirche en de Sankt Stephanikirche onafgebroken, zwaar en plechtig. Het was om de dood van onze keizer Ferdinand II, die al op 15 februari is gestorven in Wenen. Het nieuws bereikte Goslar vertraagd, maar vandaag werd het officieel herdacht. De Raad had gelast dat alle kerken hun klokken moesten luiden, en dat de burgers zich in gebed zouden verzamelen. In de Marktkirche was een speciale dienst, waar de predikant sprak over gehoorzaamheid aan het gezag dat door God zelf is ingesteld. Hij preekte dat de keizer, hoe ver ook van ons verwijderd, de plaats van Gods orde in het rijk vertegenwoordigde, en dat wij daarom moesten bidden voor zijn ziel en voor de toekomst van het Heilige Roomse Rijk. De kerk was vol. Ik zag burgers, raadsleden en gildebroeders, allen in somber gewaad. De vrouwen fluisterden zacht, kinderen zwegen. Buiten, op de Marktplatz, bleven velen staan luisteren naar het klokgelui dat urenlang over de stad rolde. Ik stond i...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 april 1635 – Opnieuw Zweedse soldaten

Afbeelding
  Vandaag trok er opnieuw een regiment Zweedse soldaten onze stad binnen. Ditmaal kwamen zij niet als vijanden die de muren innamen, maar als “bondgenoten” die ingekwartierd moesten worden. Het regiment telde 1304 man, een eindeloze stoet van piekeniers, musketiers en ruiters, die door de stadspoorten marcheerden en zich verspreidden over onze wijken. De Raad had bevolen dat burgers hun huizen moesten openstellen. Elk gezin kreeg soldaten toegewezen die onderdak en voeding moesten krijgen. De last is zwaar, want de wintervoorraad is nauwelijks op, en de oogst van dit jaar is nog niet binnen. Ik hoorde hoe vrouwen huilden omdat hun bedden werden ingenomen, en hoe kinderen hun plekken moesten afstaan aan ruwe mannen die geen woord Duits spraken behalve enkele scheldwoorden. Zelf ben ik gespaard gebleven van soldaten in huis, wellicht omdat men mij in mijn ambt niet durft te belasten. Toch zie ik in de straten de spanning: karren met hooi en graan verdwijnen naar de barakken, vate...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 15 februari 1635 – Uitblijvende betaling

Afbeelding
  De wind had zich vastgezet in de hoeken van de stad, scherp als roest. De sneeuw was gesmolten, maar liet een grijze brei achter — modder, stro, mest. De straten rond de verdedigingstoren de Zwinger, waar de stad haar vuil laat zinken, dampen van rot en stilstaand water. Mijn knechten van de Abdeckerei kwamen naar mij toe, drie weken zonder loon. Hun handen gescheurd van het krabben, hun schoenen zwart tot aan de veters, hun jassen doordrenkt met de geur van de beerputten. Zij klaagden niet luid, maar hun blikken spraken. Jongens uit Seesen en Liebenburg, die meer darmen hadden gezien dan brood. Ze deden wat niemand wilde doen. Ze schepten de kuilen leeg, verwijderden kadavers, trokken halfvergane honden uit het water bij de stadsmuur. En toch… geen betaling. Ik schreef een brief aan de Kleine Raad, met vaste hand: „Ew. Hochweisen mögen bedenken, dass derjenige, der das Unrat der Stadt trägt, nicht vergessen werden soll, wenn die Kasse geschlossen wird “. Ik teken...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 december 1634 – Onze kinderen

Afbeelding
  Vandaag hebben we de tweede kinderkamer ingericht. Anna haalde extra strozakken van de markt, liet nieuwe dekens maken van ruwe wol, en schikte het houtwerk alsof het een feest betrof. De kamer ruikt nog naar hars en verse kalk. De winterlucht hangt zwaar over Goslar, maar in huis klinkt het gelach en gebrabbel van twee stemmen: Wilhelm en Hans Caspar. Hans Caspar rent al een jonge hond door het huis — de houten vloer dreunt, de oude kast schudt als hij er tegenaan botst. Zij voeten zijn vaak vuil van de straat, zijn haren vol stro, zijn stem luid. Anna lacht wanneer ik ze tot stilte maan. “Laat ze leven,” zegt ze. En ik zwijg. Want dat is wat ze doen: ze leven. Zonder angst, zonder oordeel. Alsof de schaduw van mijn ambt hen niet raakt. Anna zegt dat ik tegenwoordig meer glimlach wanneer ik thuiskom van mijn werk. Misschien is dat zo. Misschien laat ik iets van het buitenste harnas vallen zodra ik het hek sluit en de geur van linzenpap of vers brood me tegemoetkomt. So...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar 27 juni 1634 – Proces tegen een soldatenvrouw

Afbeelding
  De lucht hing zwaar boven de stad vandaag. Niet van storm of regen — maar van iets anders. Een spanning die door de straten trok, over de marktplaats golfde, in de ogen van de mensen hing als stof. Margarete Lichten stond terecht. Zij was de weduwe van een huursoldaat, gestorven in dienst van de keizer, ergens tussen Halberstadt en Magdeburg. Niemand wist het precies. Zij was achtergebleven met een haveloze rok, drie kinderen en de naam van een man die meer gezichten had vermoord dan gekust. Zij werd beschuldigd van diefstal van offergaven uit de kerk — kaarsen, brood, geldstukken uit de offerkist. Maar het bleef daar niet bij. De predikant, een jonge man met vurige ogen en een onbuigzame rug, noemde haar een heks. Hij zei: "Zij heeft het heilige aangeraakt met onreine handen." En: "Gods vloek rust op wie het graf beroert." Want tijdens haar ondervraging, onder de eerste marteling, bekende zij dat zij samen met haar overleden man graven had geschonden —...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 17 april 1634 – Vastenmaaltijd

Afbeelding
  De dagen worden langer, maar de wind blijft scherp. De bomen langs de Gose tonen nog enkel knoppen, aarzelend of zij mogen bloeien. In huis brandt ’s avonds nog altijd een kaars, maar het licht is schraal — niet uit armoede, maar uit ingetogenheid. Het is vastentijd. Zoals elk jaar eten wij eenvoudig: roggebrood, gestoofde rapen, appelmoes. Anna maakt de moes op haar eigen manier — met een scheut azijn en een lepel honing, zodat het tegelijk samentrekt en verzacht. Het vult de kamer met een geur die ik ben gaan herkennen als soberheid, maar ook als huiselijkheid. Zoon Hans Caspar vraagt nog niet naar vlees. Hij weet het ritme van de kalender beter dan sommige predikanten. Anna zegt: “Wie zich onthoudt, herinnert beter.” En ik weet: zij heeft gelijk. Maar gisteravond, terwijl ik het raam sloot aan de kant van de markt, rook ik het onmiskenbaar: gebraad. Varkensspek, misschien kalf. Een geur die sneed door de avondlucht als een roep in een stille kerk. De buren vasten n...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 7 maart 1634 – De dakpannen

Afbeelding
  De nacht was ruw. De oostenwind joeg over de Rosenberg alsof hij wraak wilde nemen op alles wat omhoogstak. Hij floot door kieren, gierde langs de schoorsteen, rukte aan de luiken. Het huis kraakte als een schip op zee. Ik lag wakker, luisterend naar de storm, en hoorde rond het derde nachtuur twee klappen, hard en schel. Alsof stenen op het plaveisel sloegen. Daarna het onmiskenbare suizen van vallende dakpannen. Tegen de ochtend zag ik het met eigen ogen: twee pannen weg, de leien verschoven, een opening waar regen en wind zich genadeloos naar binnen wrongen. Het regende niet, nog niet, maar de lucht was grauw en dreigend. Ik wist dat ik geen dag kon wachten. Ik trok mijn oude laarzen aan, de leren jas met scheuren in de ellebogen, en pakte het gereedschap. Anna stond in de deuropening. Haar gezicht was bleek, haar armen over elkaar. Ze wist al wat ik van plan was. “Waarom geen timmerman?” vroeg ze zacht. Ik keek haar aan, en zei: “Omdat die niet komt bij een beul.” Ze ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 12 februari 1634 – Magda vom Bruch

Afbeelding
  De sneeuw lag dik in de stegen van de Altstadt, hard geworden onder de voeten van de stadswachten die haar kwamen halen. Het was kort na het ochtendgebed toen Magda vom Bruch werd binnengebracht — niet geschreeuwd of geslagen, maar stil, met het hoofd iets gebogen, alsof ze zelf haar arrestatie had verwacht. Men fluisterde al weken over haar. Ze woonde in een klein huisje achter de Brauergasse, dicht bij de Gose, waar het vocht zich verzamelt en de muren ’s winters zweten. Ze verkocht kruiden op de markt: kamille, duivelsdrek, vrouwenmantel, ijzerhard. Soms vertelde ze oude verhalen, gaf een recept tegen zweren of een drankje tegen krampen. Te veel mensen hadden haar opgezocht bij nacht. Te veel vrouwen hadden gezegd dat ze “iets van Magda” hadden gekregen. En toen de jonge vrouw van kramer Christoph twee keer haar kind verloor, en de buurvrouw Gertrud fluisterde dat Magda “woorden over het bed had gemompeld,” was de aanklacht geboren. Ik kende Magda vaag. Ze was in haar jeug...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 16 september 1633 – Doop in de Sankt Stephanikirche

Afbeelding
  Vanmorgen ben ik met Anna, die rustte op een draagbaar, en onze oudste zoon Hans Caspar naar de kerk gegaan. Onze buren, voor zover ze ons dulden, stonden stil bij de Rosentor en keken ons na met die mengeling van nieuwsgierigheid en angst die wij kennen. De Scharfrichter blijft voor velen een man van onheil, zelfs als hij zijn kind ten doop brengt. De Sankt Stephanikirche was koel en stil. De kaarsen brandden. Predikant Friedrich stond ons al op te wachten, zijn handen gewassen, zijn gewaad onberispelijk. Hij keek lang naar de kleine Wilhelm in mijn armen, maar sprak niets dan zegen. Ik stond daar voor het altaar, met het kind in mijn handen en de moeder achter mij, en ik voelde hoe iets zachts, iets groots door mijn borst trok – alsof God zelf voor even in de adem van mijn zoon sprak. “Wilhelm,” sprak Friedrich luid en helder, terwijl hij het koude doopwater over het voorhoofd van mijn zoon liet glijden, “ik doop u in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.” ...

Goslar, 15 september 1633 – In het huis aan de voet van de Rosenberg

Afbeelding
  Het is avond. Mijn handen beven nog van wat de dag mij heeft gebracht. Niet bloed, geen staal, geen dood — maar leven. Onze zoon is geboren. Anna heeft een flinke jongen op de wereld gezet, rood van kleur en met een stem als een stormklok. We hebben hem Wilhelm genoemd, naar mijn grootvader van moederszijde. De kamer ruikt naar warm linnen, naar ijzer en naar iets onbestemds – het zweet en bloed van het baren, vermengd met tranen van vreugde en opluchting. Ik heb gehuild. Ik, Caspar, Scharfrichter van vier steden, gehuild als een kind. De zwangerschap was lang en zwaar. Anna was de afgelopen maanden vaak ziek. In de vroege ochtenden hing ze gebogen over de teil, haar gezicht bleek, haar adem hijgend. De geur van vlees, van bier, van zelfs mijn leren riem, bracht haar tot walging. Haar eetlust kwam en ging, meestal ging ze met slechts wat pap en gekookte wortel de dag door. Ik vreesde soms voor haar leven, voor dat van het kind, en legde elke avond mijn hand op haar buik, sprak ...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 4 april 1633 – Een nieuwe knecht

Afbeelding
   Zijn naam was Bastian. Een jongen van de Harz, afkomstig uit Clausthal, waar de lucht naar erts en dennen ruikt. Hij kwam niet naar mij uit roeping, noch uit nood, maar uit tussenruimte. Een stille figuur, groot van gestalte, met handen die als bankschroeven om gereedschap pasten. Toen ik hem vroeg waarom hij zich aanmeldde, zei hij: “Ik heb weinig geleerd. Behalve dragen.” Bastian werd mijn knecht toen ik nog maar pas het ambt van mijn vader had overgenomen. Ik kende het gereedschap al, maar niet de stilte van assistentie. Hij vulde die stilte. Niet met woorden, maar met aanwezigheid. Hij stond altijd een pas achter mij, maar nooit aarzelend. Schroefde duimen als een timmerman die werkt met zachthout. Legde touwen aan met zorg voor de knoop, niet voor het vlees. Na de eerste ondervraging met hem, zag ik zijn schouders beven. Hij zat buiten de Ulrichskapelle op de stenen richel, zijn handen zwart van olie en bloed, zijn ogen in de verte. Ik vroeg niets. Hij zei: “Mi...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 14 maart 1633 – Het vertrek van de Zweden

Afbeelding
  Goslar, 14 maart 1633 – Het vertrek van de Zweden Vandaag is de dag waarop de Zweedse troepen onder aanvoering van overste Bergström onze stad hebben verlaten. Sinds hun intocht in januari vorig jaar heeft hun aanwezigheid zwaar op Goslar gedrukt. Nu marcheerden zij opnieuw door de poorten, maar ditmaal naar buiten, de karren beladen met kostbaarheden die zij uit huizen, kerken en gilden hebben geroofd. De bevolking heeft verschrikkelijk geleden onder hun verblijf. Boeren brachten nauwelijks nog graan naar de markt, omdat hun voorraden telkens werden gevorderd. Vele huizen zijn beroofd, sommige families totaal verarmd. Ik zag vrouwen huilen langs de straten, niet uit vreugde dat de soldaten vertrokken, maar uit verdriet om wat zij achterlieten: lege kelders, verdwenen zilver, verscheurde levens. De stad, eens zo trots, is berooid achtergebleven. Voor mijzelf is er in al die maanden weinig veranderd. Mijn werk ging door, zoals altijd. De doden bleven komen, het vee bleef s...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 9 februari 1633 – Communie

Afbeelding
  De ochtend was grijs en stil. De sneeuw die de dagen ervoor was gevallen, lag als een oude mantel over de daken van het Klosterviertel, zwaar en smeltend. In de Sankt Stephanikirche was het koud, en de adem van de gemeente dreef als nevel door de schemerige ruimte. De predikant sprak met gedragen stem over reiniging, over het lichaam en het bloed, over gemeenschap met Christus in brood en wijn. Ik knielde zoals het hoorde. Tussen de mensen. Niet achteraan, niet vóór — maar ergens halverwege, alsof ik daarmee mijn plaats kon vergeten. Toen de diaken naar mij toe kwam, zag ik zijn hand aarzelen. Heel even. Het was geen grote beweging, geen theatrale schrik. Slechts een korte vertraging, een milliseconde van spanning bij het breken van het brood. Alsof hij twijfelde of mijn mond, waarmee ik vonnissen uitspreek, waarmee ik opdrachten geef tot foltering, werkelijk het lichaam van Christus mocht ontvangen. Ik keek hem niet aan. Ik opende mijn mond. Hij reikte het brood aan. I...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 3 februari 1633 – Herberg “Zum Goldenen Hirschen”

Afbeelding
  De sneeuw was al grotendeels gesmolten in de straten van Goslar, maar de lucht bleef scherp. Mijn werk voor de dag zat erop: een keuring, een kort verhoor, een bezoek aan de Abdeckerei. De zon was onder, de stad gleed weg in schemering. En ik had dorst. Ik ging naar herberg “Zum Goldenen Hirschen” , zoals ik wel vaker deed als ik alleen wilde zijn — en toch onder mensen. De waard herkende mij. Dat zag ik aan de manier waarop zijn hand even bleef hangen boven de tap voordat hij knikte. Hij zei: “Achtervertrek, Meester Kruse. Zoals altijd.” Ik ging zitten aan de tafel bij het kleine raam, met uitzicht op de achterplaats. De bank kraakte onder mijn gewicht, het hout koud door de stenen muur. Het vuur in de haard brandde laag, maar gloeide genoeg om mijn rug te verzachten. Men bracht mij gerstebier. Warm, met schuim dat traag over de rand liep. Ernaast: zure augurkjes in een klein aardewerken potje, linzen gestoofd met spek, en een dikke plak zwart brood. Het vlees was vet...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 2 februari 1633 – Lichtmis

Afbeelding
  De ochtend begon met nevel boven de daken van de Altstadt. De klinkers van de Marktstraat glommen van vocht, de lucht rook naar nat hout en kaarsvet. Het was Lichtmis, Maria-Lichtmesse, de dag waarop men in de  Sankt Stephanikirche  samenkwam om het licht van de wereld te herdenken — en het nieuwe jaar te zegenen. Ik ging. Niet omdat men mij verwachtte, want niemand verwacht mij. Maar omdat ik soms nog wil geloven dat er iets is dat reinigt, verzacht. De Sankt Stephanikirche was gevuld met adem, stemmen, schrapende stoelen. Hoog boven ons galmde het orgel. De predikant — magere man met scherpe neus — sprak over Simeon, de oude priester die het kindje Jezus in zijn armen had genomen. “Nu laat Gij, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, want mijn ogen hebben Uw heil gezien,” citeerde hij met luide stem, terwijl het licht door de gebrandschilderde ramen viel. Ik zat achteraan, bij de pilaren, waar de schaduw dikker is en het hout van de banken splinterig. Voor mij zaten...

Uit het Dagboek van Scharfrichter Caspar Kruse III : Goslar, 18 januari 1633 – Marten Voigt te gast

Afbeelding
 De sneeuw lag dik op de daken van Goslar. De schoorstenen rookten traag in de schemering. Het huis was warm van het vuur, en het rook naar gestoofde kool en kruidkoek toen mijn zwager Marten Voigt arriveerde uit Dannenberg. Zijn mantel droop van het smeltwater, zijn laarzen kraken van het strooizout. Hij groette mij met een korte knik, zoals hij altijd doet – geen omhelzing, geen woorden van genegenheid. Marten is een man van weinig franje. Zijn gezicht draagt het harde land waarin hij leeft, zijn stem is laag, zijn blik scherp. Hij is Scharfrichter van Dannenberg, net als ik in Goslar. Zijn vrouw is Ilke, de zus van mijn Anna, en als we samen zijn is er altijd een gevoel van spanning — niet vijandig, maar zwaar van onuitgesproken zaken. Die avond zaten wij samen bij het haardvuur. De kinderen waren naar boven, Anna had zich teruggetrokken met haar breiwerk. Het vuur knetterde traag. Ik schonk ons elk een beker van het donkere Goslarer bier dat we pas gebrouwen hadden. Na en...